ECLI:NL:RBDHA:2020:3577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
NL20.5666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en terugnameverzoek onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, afkomstig uit Marokko, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van het asielverzoek. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Duitsland en stelde dat Nederland verantwoordelijk was, onder verwijzing naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verantwoordelijke lidstaat op juiste wijze is vastgesteld en dat Duitsland terecht is verzocht om eiser terug te nemen. Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd dat zijn verklaring over de grensoverschrijding in Nederland onderbouwt. De rechtbank oordeelde dat de vrees van eiser dat Duitsland zijn asielverzoek niet zou behandelen, niet voldoende was om de verantwoordelijkheid van Duitsland in twijfel te trekken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.5666
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting was, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.5667, gepland op 17 maart 2020. Naar aanleiding van de sluiting van de rechtbank vanwege de maatregelen die zijn getroffen in verband met het coronavirus is deze zitting komen te vervallen.
De rechtbank heeft partijen op 30 maart 2020 per brief geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen. Als één van de partijen wel een zitting wilde, moesten zij dit voor 6 april 2020 om 17:00 uur aan de rechtbank laten weten. Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij een zitting noodzakelijk vinden.
Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Eiser komt uit Marokko. Op 19 november 2019 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser eerder asiel heeft aangevraagd in Duitsland op 21 augustus 2013.
Op 16 december 2019 heeft verweerder de autoriteiten van Duitsland verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de
Dublinverordening.1 De Duitse autoriteiten hebben, na een verzoek tot heroverweging, hiermee ingestemd op 21 januari 2020. Uit het claimakkoord blijkt dat eiser wordt teruggenomen op grond van een afgewezen asielaanvraag in Duitsland.
3. In beroep wordt aangevoerd dat de verantwoordelijke lidstaat op onjuiste wijze is vastgesteld, dat dit Nederland moet zijn en dat hierover op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 7 juni 2016 in de zaak Mehrdad Ghezelbash tegen Nederland2 geklaagd mag worden. Dat Duitsland het asielverzoek in behandeling heeft genomen is op zichzelf onvoldoende. Eiser heeft namelijk aannemelijk gemaakt dat hij als eerst in Nederland de grens heeft overschreden. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet gemotiveerd betwist. Daarnaast had verweerder gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser verblijft al lang illegaal in de Europese Unie en heeft medische verzorging nodig. Tot slot verwacht eiser dat hij in Duitsland op straat belandt, omdat hij wordt teruggenomen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het door verweerder op 19 november 2019 verrichte onderzoek in het Eurodac-systeem volgt dat eiser op 21 augustus 2013 (referentienummer beginnend met “ [nummer] ”) in Duitsland om internationale bescherming heeft verzocht. Dergelijke registraties, onder categorie 1, zijn gelet op artikel 24, vierde lid, gelezen in verbinding met artikel 9, eerste lid, van de Eurodacverordening3 gereserveerd voor personen die verzoeken om internationale bescherming. Gelet op artikel 23, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening en Bijlage II, lijst A, onder II en 2, bij de Uitvoeringsverordening (EU) 118/2014 geldt een Eurodac-registratie als een formeel bewijsmiddel dat de verantwoordelijkheid van de lidstaat bepaalt, tenzij de vreemdeling tegenbewijs heeft geleverd.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder Duitsland terecht heeft verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat eiser geen tegenbewijs heeft geleverd als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening. De enkele verklaring van eiser dat Nederland het eerste land is waar hij de grens heeft overschreden is daartoe onvoldoende. Deze verklaring is namelijk niet onderbouwd.
5. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder de verantwoordelijkheidscriteria van hoofdstuk III van de Dublinverordening niet juist heeft toegepast, overweegt de rechtbank – onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 31 oktober 20194 – dat eiser in onderhavig geval geen beroep kan doen op een hoofdstuk III-criterium omdat sprake is van een terugnamesituatie.
6. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven om het asielverzoek van
1. Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2 Ghezelbash, ECLI:EU:C:2016:409.
3 Verordening (EU) 603/2013.
eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening. Het betoog dat eiser medische verzorging nodig heeft is namelijk niet met stukken onderbouwd. Dat eiser al voor een lange tijd geen rechtmatig verblijft heeft, is geen reden voor verweerder om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen.
7. Over de vrees van eiser dat Duitsland zijn asielverzoek niet behandelt en hij op straat terecht komt, is de rechtbank van oordeel dat, aangezien Duitsland het terugnameverzoek heeft geaccepteerd, het verzoek van eiser om internationale bescherming in Duitsland zorgvuldig en in lijn met de genoemde richtlijnen behandelt. Als eiser meent dat Duitsland zijn verplichtingen jegens hem niet naleeft, bestaat voor hem de mogelijkheid om bij de (hogere) autoriteiten aldaar te klagen. Niet gebleken is dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat of bij voorbaat kansloos is.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
17 april 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.