ECLI:NL:RBDHA:2020:3561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
SGR 18/8244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot weigering van ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Ziektewet (ZW) uitkering aanvroeg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had per 2 juli 2018 een ZW-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze aanvraag op basis van een medisch onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusie van de verzekeringsarts dat eiser geschikt is voor zijn eigen werk als schoonmaker, juist is. Eiser had aangevoerd dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat er een verschil van inzicht bestond tussen zijn psycholoog en de verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde echter dat er geen overtuigende aanwijzingen waren voor een ernstige psychiatrische stoornis die het verrichten van zijn eigen arbeid in de weg zou staan. De rechtbank concludeerde dat eiser per 2 juli 2018 in staat was om zijn werkzaamheden als schoonmaker te verrichten en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in het kader van de bestuursrechtelijke procedure en is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.L. Turnhout).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser per 2 juli 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) te verstrekken.
Bij besluit van 10 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2019. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in twee hogerberoepszaken van eiser.
Bij brief van 3 september 2019 heeft eiser een medisch stuk van 8 augustus 2019 in het geding gebracht.
Bij brief van 1 oktober 2019 heeft eiser bedoelde uitspraak van de CRvB, gedaan op 5 september 2019, ingediend.
Bij brief van 4 december 2019 heeft eiser de rechtbank bericht dat hij geen aanleiding ziet om beroepsgronden in te trekken naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 5 september 2019.
Bij brief van 6 januari 2020 heeft verweerder gereageerd op het medische stuk van 8 augustus 2019 onder overlegging van een nadere rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
Nu geen van partijen opnieuw mondeling op een zitting wenste te worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser, voorheen werkzaam als schoonmaakmedewerker scholen, heeft zich op 2 juli 2018 opnieuw ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet met fysieke en psychische klachten.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 2 juli 2018 geen ZW-uitkering toekomt, op de grond dat hij met ingang van die datum – gelet op de aard en de omvang van zijn medische klachten in relatie tot de belastende factoren van de arbeid – geschikt is om het eigen werk te verrichten.
3. Eiser stelt, kort samengevat, dat verweerder zijn medische beperkingen heeft onderschat. Hij is niet in staat om te werken als schoonmaker. Hij wijst op de reeds in bezwaar ingebrachte brief van zijn psycholoog van 14 november 2018 en het in beroep ingediende sociaal medisch advies van een arts van de GGD van 8 augustus 2019. Volgens eiser bestaat er een duidelijk verschil van inzicht tussen zijn psycholoog en de arts van GGD enerzijds en de verzekeringsartsen anderzijds. Eiser verzoekt dan ook een deskundige te benoemen om zijn arbeidsmogelijkheden en –beperkingen in kaart te brengen.
4. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten aanzien van een verzekerde, die zich als werkloze werknemer heeft ziek gemeld en derhalve geen werkgever heeft, onder zijn arbeid verstaan de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever doorgaans kenmerkend voor die arbeid zijn. In dit geval is dat het werk van schoonmaker.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat artikel 19, vijfde lid, van de ZW op eiser van toepassing is. Dit betekent voor eiser dat het werk als schoonmaker als maatstaf voor het eigen werk heeft te gelden, waarbij de werkzaamheden in aanmerking worden genomen die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor het werk. Verzwarende omstandigheden van het feitelijk verrichte eigen werk worden daarbij buiten beschouwing gelaten, terwijl verlichtende omstandigheden worden meegenomen.
6.1.
Om te kunnen bepalen of iemand geschikt of ongeschikt is voor het eigen werk, wordt die persoon medisch onderzocht door een verzekeringsarts of een bedrijfsarts in dienst van verweerder. De verzekeringsarts of bedrijfsarts geeft aan of er recht bestaat op een ZW-uitkering.
6.2.
In de bezwaarfase beoordeelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) of de bevindingen van de eerste verzekeringsarts of bedrijfsarts stand kunnen houden. Ook de verzekeringsarts b&b kijkt daarbij naar de datum van de weigering een ZW-uitkering toe te kennen. Deze datum wordt “de datum in geding” genoemd.
6.3.
De vraag waar de rechtbank een oordeel over geeft, is of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt met betrekking tot de geschiktheid voor het eigen werk per de datum in geding, juist is.
7.1.
Eiser is op 15 augustus 2018 onderzocht door primaire verzekeringsarts [verzekeringsarts] . Van dit onderzoek heeft hij op 17 augustus 2018 een rapport opgemaakt. In dit rapport wordt onder meer vermeld dat eiser meerdere keren hersteld is gemeld voor zijn functie als schoonmaker, omdat het werk als passend wordt beschouwd bij de medische klachten van matige depressie en rechterknieklachten. Het betreft niet zeer zwaar fysieke werkzaamheden. Werkzaamheden in het algemeen en zijn eigen werkzaamheden zorgen ervoor dat eiser geactiveerd wordt, hetgeen volgens de richtlijn depressieve klachten bij een matige depressie wordt aangeraden. De eigen werkzaamheden doen ook geen aanspraak op een hoge capaciteit ten aanzien van stresshantering. De huidige situatie van eiser is dezelfde als bij de vorige ziekmeldingen. De belastbaarheid is niet veranderd ten opzichte van het laatste medische onderzoek. De primaire verzekeringsarts verwijst naar de eerdere rapportages, waaronder die van de verzekeringsarts b&b van 1 juni 2018. Volgens de primaire verzekeringsarts is eiser per 2 juli 2018, subsidiair per 15 augustus 2018, medisch geschikt te achten voor de maatgevende arbeid.
7.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts] een rapport uitgebracht op 10 december 2018. Dit is gebaseerd op dossieronderzoek, de verkregen medische informatie, de hoorzitting op 26 november 2018 en eigen onderzoeksbevindingen. Op basis van de heroverweging komt zij tot de conclusie dat de belastbaarheid van eiser juist is ingeschat door de primaire verzekeringsarts. De maatgevende functie kent geen zware fysieke of psychische belasting. Eiser is niet onder behandeling van een medische specialist en hij heeft geen vorm van therapieën. Bij onderzoek wordt geen ernstige psychopathologie waargenomen. Er zijn geen overtuigende aanwijzingen voor een ernstige psychiatrische stoornis en zeker geen invaliderende. Eiser heeft vooral veel zorgen vanuit de privé-situatie. In de bezwaarfase komen geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat eiser per de datum in geding terecht geschikt is bevonden voor het eigen werk.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij aandacht heeft besteed aan alle klachten van eiser. Zij heeft geen klachten over het hoofd gezien. De door eiser in bezwaar ingediende medische informatie, in het bijzonder de brief van zijn behandelend psycholoog van 14 november 2018, is meegenomen in haar beoordeling.
8.2
De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is. De rechtbank is niet gebleken van een duidelijk verschil van inzicht tussen de verzekeringsarts b&b en eisers psycholoog. Volgens de verzekeringsarts b&b is bij eiser geen sprake van ernstige psychopathologie die het verrichten van de eigen arbeid in de weg staat. Blijkens de brief van 14 november 2018 heeft eiser volgens zijn psycholoog last van reactieve depressies als gevolg van een veelheid van psychosociale problematiek. Uit die brief blijkt niet dat eiser te maken heeft met een ernstig psychiatrisch ziektebeeld. Dat eiser volgens de psycholoog niet in staat is om te solliciteren of werk te zoeken en naar de rechtbank begrijpt dus ook niet kan werken, leidt niet tot een ander oordeel. Het is namelijk de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op grond van de beschikbare gegevens de beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Tot slot maakt de door de psycholoog benoemde uitslag van de IQ test van eiser het voorgaande niet anders omdat eiser eerder met dit IQ in staat was om zijn werk als schoonmaker te verrichten.
8.3.1
In beroep heeft eiser nog een sociaal medisch advies van 8 augustus 2019 overgelegd. In dit advies wordt door een arts van de GGD gesteld dat bij eiser sprake is van een cognitieve stoornis, een psychische stoornis en een vermoedelijke degeneratieve stoornis van het bewegingsapparaat. Met de daaruit voortvloeiende beperkingen is eiser volgens de GGD-arts niet tot het verrichten van reguliere arbeid in staat.
8.3.2.
Verweerder heeft het sociaal medisch advies van 8 augustus 2019 ter beoordeling voorgelegd aan verzekeringsarts b&b Geerdes. Blijkens zijn medische rapportage van 24 december 2019 geeft het sociaal medisch advies geen aanleiding het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Hij merkt op dat de reactieve depressie al in bezwaar is weergegeven en dat rekening is gehouden met de bij eiser bekende artrose. Verder is de licht verstandelijke beperking van eiser al in 2018 beschreven en heeft hij daarmee schoonmaakwerk verricht. Volgens de verzekeringsarts b&b wordt door de GGD-arts zonder argumentatie aangenomen dat eiser niet kan werken.
8.3.3
De rechtbank ziet geen aanleiding de verzekeringsarts b&b niet te volgen in zijn standpunt. Aan het sociaal medisch advies kan niet het gewicht worden toegekend dat eiser daaraan toegekend zou willen zien. Niet alleen dateert het van een jaar na de datum hier in geding, ook is het opgesteld voor een ander doel, namelijk in het kader van de schuldhulpverlening. Afgezien daarvan kunnen uit het advies geen andere of verdergaande (objectieve) stoornissen en daarmee gepaard gaande beperkingen worden afgeleid dan waar verweerder al vanuit is gegaan. Ten slotte is ten aanzien van de aangenomen beperkingen geen gericht onderzoek gedaan naar de invloed daarvan op de belastbaarheid voor arbeid. Dat de door de GGD-arts geconstateerde stoornissen tot de conclusie moeten leiden dat eiser niet in staat is werkzaamheden te verrichten, is onvoldoende onderbouwd.
8.4
Omdat er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen voor het laten verrichten van een nader medisch onderzoek.
9. De rechtbank concludeert dat eiser per 2 juli 2018 in staat moet worden geacht de werkzaamheden van schoonmaker te verrichten. Verweerder heeft daarom terecht besloten eiser geen ZW-uitkering toe te kennen per die datum.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 april 2020 door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl
de griffier is niet inrechter
de gelegenheid deze
uitspraak mede te
ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.