In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Iraanse asielzoeker, eiser, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA, waarbij hem een maatregel werd opgelegd van inhouding van €12,95 per week gedurende vier weken, vanwege zijn weigering om de GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) te verlaten op 31 januari 2019. Eiser voerde aan dat het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering, en dat de maatregel disproportioneel was, gezien zijn psychische gesteldheid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedragingen van eiser op 17 en 31 januari 2019 niet in geschil zijn. Verweerder had de maatregel opgelegd omdat eiser zich niet hield aan de huisregels en intimiderend gedrag vertoonde. Eiser had eerder klachten geuit over zijn behandeling bij de GZA, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende had onderbouwd dat zijn psychische gesteldheid invloed had op zijn gedrag. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was en dat de maatregel niet disproportioneel was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.
De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van griffier Y.D. Ancion. Vanwege de coronamaatregelen werd de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.