ECLI:NL:RBDHA:2020:3549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
AWB 19/8113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel na langdurig verblijf buiten Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De eiser, die in 2004 een verblijfsvergunning had verkregen, had in 2016 een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn verblijfsvergunning in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, dat stelt dat een verblijfsvergunning kan worden ingetrokken indien de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt, aangezien het was verzonden naar het laatst bekende adres van de eiser. De eiser had echter niet tijdig bezwaar gemaakt, omdat hij zijn adreswijziging niet had doorgegeven aan de autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift meer dan elf jaar was overschreden en dat er geen verschoonbare redenen waren voor deze termijnoverschrijding. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en kwam zij niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19 / 8113

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] (V-nummer [....] ), eiser,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij ongedateerd besluit (hierna: het bestreden besluit) de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Eiser heeft op 18 februari 2016 een bezwaarschrift tegen het bestreden besluit ingediend. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. C.J. Driessen, advocaat te Vianen Nb.
Verweerder heeft op 22 oktober 2019 het bezwaarschrift op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ter behandeling als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.
Verweerder heeft (enkele) stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2020, waar eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.E.P. Pijnenburg, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
2. Uit de stukken blijkt dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen omdat uit een adrescontrole op 11 februari 2003 is gebleken dat eiser “reeds lang” met onbekende bestemming is vertrokken. Verweerder heeft stukken van de vreemdelingendienst te Friesland overgelegd waaruit blijkt dat eiser op 18 maart 1999 uit Nederland is vertrokken en dat eiser ten tijde van zijn vertrek in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de gba) stond ingeschreven op het adres [adres] (hierna: het gba-adres).
2.1.
Uit de stukken blijkt ook dat het (ongedateerde) bestreden besluit op 5 juli 2004 aangetekend is verzonden naar het laatst bekende adres van eiser, zijnde het gba-adres.
3. Eiser betoogt in beroep dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. De gemeente heeft hem ambtshalve uitgeschreven, daarom wist hij niet dat hij niet meer in de gba ingeschreven stond. Verweerder wist voordat hij het bestreden besluit verzond wel dat eiser niet meer op het gba-adres woonde; het is daarom onacceptabel dat verweerder dit besluit naar dat adres heeft gestuurd. Eiser heeft zijn verblijf nooit naar het buitenland verplaatst. Verweerder had onderzoek moeten doen naar eisers werkelijke verblijfplaats voordat hij het besluit bekendmaakte. Hij had de laatst bekende advocaat en/of familie van eiser aan moeten schrijven. Verweerder heeft helemaal niets gedaan om achter het adres van eiser te komen. Dat eiser te laat een rechtsmiddel heeft aangewend is dus niet aan hem te verwijten.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in juli 2004 op de juiste wijze bekend is gemaakt, nu dit conform de destijds van toepassing zijnde wet- en regelgeving aangetekend is verzonden naar het laatst bekende adres van eiser. Eiser heeft zich niet op een ander adres laten registreren en heeft verweerder niet in kennis gesteld van een adreswijziging, terwijl hij daartoe wel (steeds) verplicht was. Onder die omstandigheden is het niet aan verweerder om onderzoek naar het juiste adres van eiser te doen. Het als beroepschrift doorgezonden bezwaarschrift van 18 februari 201 is te laat ingediend, terwijl eiser daarvoor geen verschoonbare reden heeft. Het beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
6. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, vier weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 6:9 van de Awb, voor zover hier van belang, is een beroepschrift tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen, met dien verstande dat bij verzending per post een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7. Op grond van artikel 4.37, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), zoals dat ten tijde hier in geding luidde, is de vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met h, van de Vw 2000, verplicht om in geval van:
a. verandering van adres binnen de gemeente waar de vreemdeling woont of verblijft, hiervan binnen vijf dagen kennis te geven aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen;
b. verandering van woon- of verblijfplaats binnen Nederland, zo mogelijk onder opgave van het nieuwe adres, hiervan vóór het vertrek kennis te geven aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen van waaruit de vreemdeling vertrekt;
c. verandering van woon- of verblijfplaats binnen Nederland, onder opgave van het nieuwe adres, hiervan binnen vijf dagen na aankomst in de nieuwe woon- of verblijfplaats in persoon kennis te geven aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de nieuwe woon- of verblijfsplaats is gelegen;
d. vertrek naar het buitenland, zo mogelijk onder opgave van het nieuwe adres, hiervan vóór het vertrek kennis te geven aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waaruit de vreemdeling vertrekt is gelegen.
Op grond van artikel 4.37, tweede lid, van het Vb 2000 blijft de in het eerste lid, onder a en c, bedoelde kennisgeving achterwege indien de vreemdeling als ingezetene is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de nieuwe woonplaats.
8. In paragraaf C3/16.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals deze ten tijde hier in geding luidde en voor zover thans belang, vermeldde het volgende:
“Indien geen raadsman bekend is, wordt de beschikking door de korpschef aan de vreemdeling uitgereikt (…..).
Indien het niet mogelijk is de beschikking uit te reiken, omdat de vreemdeling is verhuisd zonder de korpschef in kennis te stellen van een nieuw adres, zendt de korpschef de beschikking naar het laatst bekende adres. Als de beschikking wordt geretourneerd omdat de geadresseerde er niet meer woont, vermeldt de korpschef in een proces-verbaal dat het niet mogelijk is de beschikking uit te reiken, terwijl vast staat dat hij niet verblijft op het laatst bekende adres.
Vervolgens worden de beschikking en het proces-verbaal gezonden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst.”
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het bestreden besluit op onjuiste wijze aan hem bekend is gemaakt omdat verweerder dat besluit heeft gezonden naar zijn laatst bekende adres terwijl verweerder wist dat eiser daar niet meer woonde. Niet in geschil is dat eiser is verhuisd zonder de korpschef van een nieuw adres in kennis te stellen, dan wel zonder zich in zijn nieuwe woonplaats in te laten schrijven in de gba. Eisers gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hem niet bekend is of eiser ten tijde van het bestreden besluit een advocaat had. Reeds gelet op het tijdsverloop tussen de verlening van de verblijfstitel aan eiser bij besluit van 23 november 1995 en het bestreden besluit, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiser medio 2004 een vreemdelingrechtelijke procedure voerde waarin hij werd bijgestaan door een advocaat (nog daargelaten de vraag of, als dit anders zou zijn, dat zou betekenen dat die advocaat geacht zou moeten worden eiser ook in de onderhavige procedure bij te staan). Het bestreden besluit is daarom overeenkomstig de hiervoor weergegeven (beleids)regels bekend gemaakt door toezending aan het laatst bekende adres, zijnde het gba-adres. De beroepsgrond faalt derhalve.
10. Nu het bestreden besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt, heeft de beroepstermijn gelopen van 6 juli 2004 tot en met 2 augustus 2004. Het (als beroepschrift aan te merken) bezwaarschrift is op 19 februari 2016 door verweerder ontvangen. Gelet op artikel 6:15, derde lid, van de Awb is het beroepschrift meer dan elf jaar te laat ingediend. Er is dus sprake van een termijnoverschrijding
.
11. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat eiser redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is aan eiser te wijten omdat hij geen kennis heeft gegeven van de verandering van zijn adres, woon- of verblijfplaats aan de korpschef, niet heeft zorggedragen voor een juiste inschrijving in de gba en kennelijk evenmin maatregelen heeft genomen om de ontvangst van post die naar zijn oude adres werd verstuurd zeker te stellen. Eiser had dienen te begrijpen dat verweerder bij het ontbreken van een ander adres van het laatst bekende adres gebruik zou maken, zoals ook in de Vc 2000 is vermeld. Het was onder deze omstandigheden niet aan verweerder om contact te zoeken met een vorige advocaat en/of familie van eiser. Dat eiser tegen het bestreden niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat hij niet meer woonachtig was op het door hem opgegeven adres, dient derhalve voor zijn rekening en risico te komen. De omstandigheid dat het hier een niet op aanvraag genomen belastend besluit betreft, leidt niet tot een ander oordeel.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk en komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.M. van der Poel, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 6 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 april 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor partijen en andere belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak.