ECLI:NL:RBDHA:2020:3547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
SGR 20 / 2047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om een urgentieverklaring voor een seniorenwoning op basis van inschrijfduur en beschikbaarheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een 77-jarige vrouw, die een urgentieverklaring voor een seniorenwoning had aangevraagd. De vrouw had haar aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen gezien de lange inschrijfduur van zeventien jaar en elf maanden, waaruit bleek dat zij naar verwachting binnen drie maanden een geschikte woning zou kunnen vinden. De vrouw, die bed- en rolstoelgebonden is en lijdt aan diverse medische aandoeningen, stelde dat haar woonsituatie ernstig verstoord was en dat zij geen geschikte woning kon vinden die aan haar behoeften voldeed.

De voorzieningenrechter overwoog dat de gemeente Zoetermeer bij de afwijzing van de aanvraag beoordelingsruimte en beleidsvrijheid had. De rechter concludeerde dat de vrouw, gezien haar lange inschrijfduur, binnen drie maanden in aanmerking zou kunnen komen voor een seniorenwoning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw niet had aangetoond dat er onvoldoende geschikte woningen beschikbaar waren, en dat de gemeente niet onterecht had geoordeeld dat de aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen kon worden.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken, maar later gepubliceerd zou worden op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2047
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: A.W. Doomen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een urgentieverklaring als woningzoekende afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft op het verweerschrift gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht bij de gevraagde voorziening aanwezig. De voorzieningenrechter zal in het navolgende beoordelen aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en zo nodig een belangenafweging of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
3. Verweerder heeft met het primaire besluit de aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen omdat verzoekster met haar inschrijvingsduur van zeventien jaar en elf maanden naar verwachting binnen drie maanden op de reguliere wijze aan een geschikte woonruimte kan komen. Daarbij overweegt verweerder dat een woonwens geen reden is voor een urgentieverklaring.
4. Verzoekster heeft verzocht om een voorziening te treffen zodat zij wordt behandeld als ware in het bezit van een urgentieverklaring en voert het volgende aan. Verzoekster is een 77-jarige vrouw die in september 2017 een ernstig ongeluk heeft gehad waardoor zij bed- en rolstoelgebonden is alsmede hyperacusis en posttraumatische stress-stoornis heeft ontwikkeld. Door deze medische omstandigheden is haar woonsituatie zodanig verstoord dat haar huishouden is ontwricht. Verzoekster is niet in staat om dit zelf op te lossen en kan, ondanks haar lange inschrijfduur, geen geschikte woning vinden die levensloopbestendig en rolstoel- en scootmobiel toegankelijk is. Er is geen sprake van een woonwens voor het seniorencomplex aan de [adres] , maar volgens verzoekster zijn er echter een zeer beperkt aantal woningen zoals het complex aan de [adres] beschikbaar die voor verzoekster geschikt zijn gelet op haar individuele omstandigheden.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelingsruimte en beleidsvrijheid toekomt. Dit leidt ertoe dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit terughoudend moet toetsen.
Verweerder heeft zijn bevoegdheid uiteengezet in de Huisvestingsverordening Zoetermeer 2019 (de Huisvestingsverordening) en nader uitgewerkt in de Beleidsregels urgentieverklaringen Zoetermeer 2019 (de Beleidsregel). Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen op grond van artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening in samenhang met artikel 2.1.3, aanhef en onder j, van de Beleidsregel.
De Huisvestingsverordening luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 4:5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden: (…)
c. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;”
De Beleidsregel luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 2.1.3 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder c, van de verordening.
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs te voorkomen is of op andere wijze op te lossen is, indien de aanvrager: (…)
j. met diens inschrijving en toepassing van artikel 3:5 van de verordening naar verwachting binnen drie maanden in staat is om een woonruimte in de regio toegewezen te krijgen.”
7. Partijen twisten of verzoekster binnen drie maanden op de reguliere wijze aan een geschikte woonruimte kan komen die voldoet aan haar medische en sociale noodzakelijkheden. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat er binnen drie maanden geschikte woningen beschikbaar zullen zijn. Verweerder betoogt dat verzoekster, gelet op haar inschrijfduur, zeer hoog op de kandidatenlijst staat en zij binnen drie maanden aan een seniorenwoning kan komen die aan de voorwaarden voldoet.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat verzoekster binnen drie maanden aan een voor haar geschikte woonruimte kan komen. De voorzieningenrechter komt tot dit oordeel omdat de mediane wachtduur voor een seniorenwoning in Zoetermeer vijftien maanden bedraagt en verzoekster met haar inschrijfduur deze tijdspanne ruim overschrijdt. Uit het overzicht met seniorenwoningen “Huurwoningen voor 55-plussers in Zoetermeer” blijkt dat alleen al in de gemeente Zoetermeer meerdere seniorencomplexen aanwezig zijn die voldoen aan de eisen van een levensloopbestendige en geheel rolstoel- en scootmobiel toegankelijke seniorenwoning. Verweerder heeft voor zijn besluitvorming kunnen volstaan met de constatering van de lange inschrijfduur van verzoekster en de hoeveelheid geschikte seniorenwoningen.
7.2.
Het is vervolgens aan verzoekster om aannemelijk te maken dat zij ondanks het voorgaande, niet binnen drie maanden aan een geschikte seniorenwoning kan komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zij hierin niet is geslaagd. Hoewel verzoekster de geschiktheid van enig seniorencomplex heeft betwist, heeft verweerder een groot aantal seniorencomplexen uitgelicht dat voldoet aan de omstandigheden van verzoekster. Dat het complex aan de Albrandswaard zich niet leent voor verzoekster, betekent niet dat alle woningen ongeschikt zijn. Het is om die reden niet gebleken dat er dermate weinig geschikte seniorenwoningen zijn, dat het aannemelijk is dat verzoekster niet binnen drie maanden hiervoor in aanmerking komt en zij in aanmerking moet komen voor een urgentieverklaring. Ook uit de omstandigheid dat een specifieke woning, zoals aan de [adres] , in het individuele geval van verzoekster meer geschikt is dan een andere, maakt de andere woningen niet ongeschikt.
7.3.
Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat naast de seniorenwoningen in Zoetermeer, ook seniorenwoningen in de regio geschikt kunnen zijn voor verzoekster en mogen worden meegenomen in de besluitvorming. De omstandigheid dat ze in de buurt van de huisarts wenst te wonen, maakt dit niet anders.
8. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft omdat verweerder niet ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen op de grond dat verzoekster naar verwachting binnen drie maanden in staat is om een woonruimte in de regio toegewezen te krijgen. Het verzoek komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 14 april 2020.
griffier voorzieningenrechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.