ECLI:NL:RBDHA:2020:3531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
NL19.13129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een Iraanse asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die aan eiser, een Iraanse asielzoeker, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en was van kracht sinds 8 mei 2019. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de maatregel had opgelegd na een incident op 7 mei 2019 in een asielzoekerscentrum in Den Helder, waar eiser agressief gedrag vertoonde en een raam vernielde. Tijdens de zitting op 11 februari 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht en betwist dat zijn gedrag de maatregel rechtvaardigde. Hij voerde aan dat hij als asielzoeker met traumatische ervaringen in zijn verleden, niet op de juiste manier was behandeld door de beveiligers en dat er geen adequate belangenafweging had plaatsgevonden met betrekking tot zijn psychische omstandigheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsbeperkende maatregel op 25 juni 2019 is opgeheven en dat de beoordeling zich daarom beperkte tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank heeft de stelling van eiser dat hij geen stoel door het raam heeft gegooid, verworpen op basis van getuigenverklaringen en proces-verbaal. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende onderbouwd heeft gesteld dat er sprake was van vernieling en dat de maatregel terecht was opgelegd. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn psychische gesteldheid niet in de belangenafweging is meegenomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13129

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer G. de Vries. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. De rechtbank betrekt bij de beoordeling het volgende. Voorafgaand aan het bestreden besluit heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) eiser medegedeeld dat hij op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder g en h, en artikel 11, eerste lid, van de Rva 2005, per 8 mei 2019 wordt geplaatst in de EBTL te Amsterdam. Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen dat (zaaknummer AWB 19/4389).
Naar aanleiding van dat besluit van het COA heeft verweerder bij het bestreden besluit aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. In het kader daarvan is eiser verboden met ingang van 7 mei 2019 zich te bevinden in het asielzoekerscentrum (AZC) in Den Helder.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het belang van de openbare orde het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel vordert. Eiser heeft namelijk op 7 mei 2019 agressief gedrag vertoond in het AZC in Den Helder, waarbij hij een raam kapot heeft geslagen en zich met een vuist richting een medewerker heeft bewogen. De politie is ingeschakeld.
4. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte de vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd. Hij betwist dat zijn gedrag zodanig is geweest dat dit de maatregel kan rechtvaardigen. Eiser is een asielzoeker met traumatische ervaringen uit het verleden. Het ligt ook in zijn persoonlijkheid om bevelen en aanwijzingen kritisch te bekijken. Dit kan het werken met eiser bemoeilijken en zijn gedrag kan soms als provocerend worden ervaren. Van professionele beveiligers mag echter worden verwacht dat zij met dit soort situaties kunnen omgaan. Bij het laatste incident dat tot oplegging van de maatregel heeft geleid hebben de beveiligers disproportioneel en onprofessioneel gehandeld.
Ter zitting heeft eiser zijn grond nader toegelicht en benadrukt dat met name relevant is dat een adequate belangenafweging plaats had moeten vinden, met inachtneming van eisers psychische omstandigheden. Ter zitting heeft eiser voorts betwist dat hij een stoel door de ruit heeft gegooid.
4.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van 25 juni 2019 is opgeheven. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser, op grond van artikel 106 van de Vw, schadevergoeding ten laste van de Staat moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van voornoemde maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
4.1.1
In dat kader zal de rechtbank eerst eisers stelling van eiser dat hij de stoel niet door de ruit gegooid zou hebben, bespreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. In het bestreden besluit wordt verwezen naar het besluit van het COA (in zaak AWB 19/4389) waarin een beschrijving wordt gegeven van de gebeurtenis op 7 mei 2019. Een COA-medewerker omschrijft hoe hij met een andere medewerker in de gang stond, en zag dat eiser met stoelen aan het slaan was op de muren en het raam van het loket. Terwijl de medewerkers richting de receptie liepen, zagen zij het gehele raam op de grond vallen, waarnaar deze in stukken brak. Vervolgens vloog een stoel door het raam heen. In het dossier zit voorts een op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 mei 2019, waarin de (getuige-)verklaring van een andere vreemdeling ter plaatse is opgenomen. Deze vreemdeling getuigt dat hij zag dat eiser een stoel pakte en deze tegen het raam gooide waardoor het raam stuk ging. Tot slot blijkt uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor bij de maatregel, dat eiser op 7 mei door de politie is aangehouden voor het strafbare feit ‘vernieling’.
Gelet op al deze informatie is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden en voldoende onderbouwd op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van deze vorm van vernieling. Gelet op het vorenstaande is de niet onderbouwde ontkenning van deze vernieling van eiser ter zitting, van onvoldoende gewicht om aannemelijk te maken dat hij geen stoel door het raam zou hebben gegooid. De rechtbank gaat dan ook uit van de feiten zoals omschreven in het bestreden besluit.
4.1.2
Vervolgens zal de rechtbank eisers stelling, dat in het bestreden besluit ten onrechte geen adequate belangenafweging met inachtneming van eisers psychische omstandigheden heeft plaatsgevonden, beoordelen. Eiser heeft de gestelde invloed van zijn psychische gesteldheid op het gebeuren echter niet geconcretiseerd of onderbouwd. Daarom hoefde verweerder daarmee geen rekening te houden in zijn belangenafweging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat voldoende aanleiding bestond tot het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel, en ziet geen aanleiding om eiser schadevergoeding toe te kennen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van Y.D. Ancion, griffier.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.