ECLI:NL:RBDHA:2020:3489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
NL20.7078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Jemenitische nationaliteit. De eiser had op 12 maart 2020 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke maatregel op 24 maart 2020 werd opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft partijen gevraagd om hun beroepsgronden en verweer schriftelijk in te dienen, gezien de ontwikkelingen rondom het coronavirus. Eiser heeft zijn gronden op 26 maart 2020 ingediend, waarna verweerder op 27 maart 2020 heeft gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 30 maart 2020 gesloten, omdat er geen nadere vragen waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris eerder had moeten overgaan tot opheffing van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de bewaring rechtmatig was tot de opheffing. De rechtbank concludeerde dat de termijn van zes dagen voor de opheffing van de maatregel niet onredelijk was, gezien de omstandigheden en de noodzaak om opvang voor eiser te regelen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7078

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 6a juncto artikel 6, zesde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 24 maart 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft partijen op 25 maart 2020 in verband met de ontwikkelingen rondom het coronavirus gevraagd om de beroepsgronden en het verweer zoveel mogelijk schriftelijk in te dienen. Daarnaast heeft de rechtbank partijen gevraagd te laten weten of zij de zaak schriftelijk of via een telefonische verbinding willen laten behandelen.
Eiser heeft op 26 maart 2020 de gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft zijn reactie hierop op 27 maart 2020 ingediend.
Partijen hebben aangegeven dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan. De rechtbank heeft vervolgens, omdat zij geen nadere vragen aan partijen had, besloten het onderzoek te sluiten op 30 maart 2020.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat verweerder eerder had moeten overgaan tot opheffing van de maatregel. Op 18 maart 2020 heeft verweerder om ongeveer 15.00 uur besloten om alle in- en uitgaande Dublinoverdrachten op te schorten. De belangenafweging die verweerder nu op 24 maart 2020 heeft gemaakt, gold reeds toen al. Eiser verzoekt dan ook om schadevergoeding vanaf 18 maart 2020.
4.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel terecht heeft voortgeduurd tot aan de opheffing op 24 maart 2020. Op 15 maart 2020 zijn in algemene zin maatregelen afgekondigd, welke in veel gevallen nadere uitwerking behoefden. De maatregelen zijn ingegeven door de uitzonderlijke situatie waarin Nederland, Europa en de wereld zich nu bevinden. De maatregelen zien voorts niet alleen op Dublinclaimanten, maar raken de migratieketen als geheel. Verweerder verwijst daarnaast naar de informatie die op 23 maart 2020 op zaaksoverstijgend niveau aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Rechtspraak is verstuurd. Ten aanzien van de bewaring van Dublinclaimanten die vanuit het toezicht in bewaring zijn gesteld en die vervolgens asiel hebben aangevraagd is daarbij vermeld dat zij recht hebben op opvang, maar dat zij niet bekend zijn bij het COA. Deze mensen worden naar de noodopvang gestuurd. Ook eiser was nog niet bekend bij het COA en moest worden doorgezonden naar de noodopvang. Er waren vrijdag 20 maart 2020 echter opstartproblemen met de noodopvang. Daarnaast diende in het geval van eiser vervoer naar de noodopvang te worden geregeld, waardoor de maatregel op 24 maart 2020 is opgeheven. Verweerder acht het onder deze omstandigheden niet onredelijk dat het enige tijd heeft geduurd tot het besluit tot opheffing is gekomen.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de bewaring van eiser tot aan de opheffing daarvan rechtmatig is geweest. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat, zoals verweerder ook in zijn reactie heeft weergegeven, verweerder enige tijd mocht worden gegund om de afgekondigde maatregelen nader uit te werken en bijvoorbeeld met andere partners in de migratieketen noodopvang te realiseren. Een termijn van zes dagen acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet onredelijk. Verweerder diende er immers ook voor eiser voor te zorgen dat hij na de opheffing van de maatregel opvang zou hebben. Voorts moest er vervoer geregeld worden voor eiser naar deze opvangplek. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.