Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2020 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , van Chinese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser, een Chinese nationaliteit, op 28 mei 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet. Na het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft eiser op 31 januari 2020 beroep ingesteld. Op 18 maart 2020 heeft de staatssecretaris alsnog op de aanvraag beslist, waarna het beroep op 31 maart 2020 is ingetrokken. Tegelijkertijd heeft eiser verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van de procedure, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, waarop de staatssecretaris op 2 april 2020 heeft gereageerd. Aangezien partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat het Besluit proceskosten bestuursrecht nadere regels stelt over de kosten en de wijze van vaststelling. In dit geval is het beroep ingetrokken omdat de staatssecretaris tegemoet is gekomen aan eiser, en is er een verzoek gedaan om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen. De staatssecretaris heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 262,50. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om veroordeling in de proceskosten toewijsbaar is, en heeft de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van dit bedrag, dat betrekking heeft op beroepsmatige rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.