Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2020 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , van Turkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. C.C. Westermann-Smit),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit, op 27 juli 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet. Na een periode van stilzwijgen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft eiser op 18 februari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag. Op 1 april 2020 heeft de staatssecretaris alsnog op de aanvraag beslist, waarna het beroep op 3 april 2020 is ingetrokken. Tegelijkertijd heeft eiser verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van de procedure, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, waarop de staatssecretaris op 7 april 2020 heeft gereageerd. Aangezien partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat het Besluit proceskosten bestuursrecht nadere regels stelt over de kosten en de wijze van vaststelling. De rechtbank constateert dat het beroep is ingetrokken omdat de staatssecretaris tegemoet is gekomen aan eiser, en dat het verzoek om veroordeling in de proceskosten gelijktijdig met de intrekking van het beroep is gedaan. De staatssecretaris heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 262,50. De rechtbank wijst het verzoek om veroordeling in de proceskosten toe, en stelt vast dat de kosten betrekking hebben op door een derde verleende rechtsbijstand, die voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier, op 9 april 2020. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.