ECLI:NL:RBDHA:2020:3484
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake besluit staatssecretaris Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft verzoeker 2, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, verzet ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank die zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank had op 27 februari 2020 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. Verzoeker 2 had op 11 juni 2019 een aanvraag ingediend en op 10 december 2019 de staatssecretaris in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris nog niet ingebreke was om te beslissen op de aanvraag.
In het verzet voerde verzoeker aan dat het indienen van een prematuur ingebrekestelling niet zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. Hij stelde dat de ingebrekestelling bedoeld is om het bestuursorgaan de kans te geven alsnog te beslissen, en dat de wettelijke termijn van twee weken inmiddels was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris op het moment van de ingebrekestelling nog niet in gebreke was en dat verzoeker 2 een ingebrekestelling had moeten indienen die voldeed aan de wettelijke vereisten.
De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak werd gedaan op 9 april 2020 door rechter mr. E.J. van Keken, in aanwezigheid van griffier N. Joacim. Vanwege de coronamaatregelen werd de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.