ECLI:NL:RBDHA:2020:3482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
NL20.6808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van een eiser, die de Colombiaanse nationaliteit heeft. De eiser had op 9 maart 2020 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, met een verzoek om schadevergoeding. Op 20 maart 2020 heeft de staatssecretaris de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven, waarna de rechtbank heeft gevraagd om schriftelijke indiening van de beroepsgronden en het verweer in verband met de coronamaatregelen.

De rechtbank heeft op 30 maart 2020 het onderzoek gesloten, omdat er geen nadere vragen aan partijen waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring van eiser rechtmatig was tot de opheffing op 20 maart 2020. Eiser voerde aan dat de opheffing van de maatregel onduidelijk was en dat de maatregel onrechtmatig te lang had geduurd, wat aanleiding gaf tot het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde echter dat de maatregel rechtmatig was, omdat de asielprocedure van eiser nog steeds binnen de wettelijke termijn kon worden afgerond, zelfs met een langere rust- en voorbereidingstijd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter L.M. Kos, in aanwezigheid van griffier M. Schaap-Huijsmans. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6808

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 maart 2020 de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven.
De rechtbank heeft partijen op 25 maart 2020 in verband met de ontwikkelingen rondom het coronavirus gevraagd om de beroepsgronden en het verweer zoveel mogelijk schriftelijk in te dienen. Daarnaast heeft de rechtbank partijen gevraagd te laten weten of zij de zaak schriftelijk of via een telefonische verbinding willen laten behandelen.
Eiser heeft op 26 maart 2020 de gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft zijn reactie hierop op 27 maart 2020 ingediend.
Partijen hebben aangegeven dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan. De rechtbank heeft vervolgens, omdat zij geen nadere vragen aan partijen had, besloten het onderzoek te sluiten op 30 maart 2020.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Colombiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat niet duidelijk is waarom de maatregel is opgeheven. Verweerder heeft aangegeven dat dit is gebeurd omdat een termijnoverschrijding aanstaande is. Op 16 maart 2020 heeft verweerder de algemene asielprocedure met 6 dagen verlengd, verwijzend naar artikel 3.115 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). In dat artikel wordt geregeld dat verlenging inderdaad kan, tenzij de overschrijding van de termijn aan Onze Minister kan worden toegerekend. In de brief van 16 maart 2020 staat dat de verlenging van de asielprocedure gerechtvaardigd is nu de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft besloten dat verhoren niet meer in persoon kunnen plaatsvinden en de verlenging daarom niet aan de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) kan worden toegerekend. Dit is niet juist. Het is namelijk niet de vraag of de verlenging de IND kan worden toegerekend, maar of de verlenging Onze Minister (van Justitie en Veiligheid) kan worden toegerekend. Nu verweerder van mening is dat de verlenging DJI kan worden toegerekend, wijst eiser er op dat DJI onder dezelfde minister van Justitie en Veiligheid valt en de verlenging dus wel degelijk de minister kan worden toegerekend. Voor de volledigheid wijst eiser er op dat er geen sprake is van schuld of verwijtbaarheid bij deze toerekening, maar in deze situatie geeft artikel 3.115 Vb geen mogelijkheden. Nu de maatregel onrechtmatig te lang heeft geduurd, verzoekt eiser hem schadevergoeding toe te kennen.
3.1
In zijn reactie van 27 maart 2020 heeft verweerder primair aangegeven dat de duur van de asielprocedure in de onderhavige zaak niet ter onderzoek en beoordeling staat. Deze bezwaren kunnen in de asielprocedure aan de orde worden gesteld. Verweerder verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank van 12 februari 2019 (NL19.1855) die hij heeft geüpload in het digitale dossier.
Subsidiair stelt verweerder dat in de Kamerbrief van 15 maart 2020 is aangekondigd dat asielaanvragen van vreemdelingen in de grensprocedure doorgang zullen vinden, maar dat als tijdelijke maatregel een langere rust- en voorbereidingstermijn van veertien dagen wordt aangehouden. Artikel 3.109, eerste lid, Vb laat die mogelijkheid open. Ook met deze langere rust- en voorbereidingstermijn kunnen de aanvragen nog binnen de termijn van artikel 3, zevende lid, Vw worden afgedaan. Aangezien de landelijk ingestelde maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus ten grondslag liggen aan de tijdelijke maatregel van een langere rust- en voorbereidingstermijn, kan niet gesteld worden dat het verlengen van de AA-procedure aan Onze Minister toegerekend kan worden. Reeds hierom kan de beroepsgrond niet slagen. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat uit navraag bij het Aanmeldcentrum Schiphol is gebleken dat de voor eiser geplande gehoren op 22 maart 2020 en 24 maart 2020 geen doorgang konden vinden, omdat er geen FMMU advies beschikbaar was. De reden hiervoor was dat FMMU haar werkzaamheden vooralsnog had gestaakt in het licht van de maatregelen met betrekking tot het coronavirus. Hoewel FMMU inmiddels haar werkzaamheden heeft hervat, was op 20 maart 2020 duidelijk dat in het geval van eiser een termijnoverschrijding te verwachten viel. De bewaring is toen opgeheven.
4. De rechtbank stelt voorop dat beoordeeld moet worden of de maatregel voorafgaand aan de opheffing op enig moment onrechtmatig is geweest. Niet in geschil is dat eisers asielprocedure, ook indien een langere rust- en voorbereidingstijd zou worden gehanteerd, nog steeds binnen de geldende wettelijke termijn kon worden afgerond. Gelet op verweerders motivering in zijn reactie van 27 maart 2020, is eisers bewaring direct opgeheven op het moment dat duidelijk werd dat eisers aanvraag niet meer binnen de grensprocedure kon worden afgedaan, omdat de termijn dan zou worden overschreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de maatregel tot aan de opheffing op 20 maart 2020 rechtmatig heeft voortgeduurd. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.