In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, zijn drie asielzaken behandeld van verzoekers van Turkse nationaliteit. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 23 oktober 2019 besluiten genomen die de aanvragen van de verzoekers inwilligden. Echter, op 19 maart 2020 trok de staatssecretaris deze besluiten in, waarna de verzoekers hun beroep introkken en de rechtbank vroegen om een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris bereid was de proceskosten voor het indienen van het beroepschrift te vergoeden tot een bedrag van € 525,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van samenhangende zaken, maar dat de beroepschriften van verzoekster 1 wezenlijk verschilden van die van verzoekster 2 en verzoeker. Dit leidde tot de conclusie dat de proceskosten voor verzoekster 1 niet op dezelfde wijze konden worden vergoed als voor de andere verzoekers.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoekers tot een totaalbedrag van € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, in aanwezigheid van griffier mr. M.E. Jans. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar gedaan, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.