ECLI:NL:RBDHA:2020:3480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
19/8521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van onvoldoende bewijs van identiteit

Op 3 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een Eritrese vrouw geboren in 1996, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot, die in Nederland een asielvergunning had verkregen, te kunnen verblijven. De aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen op 25 augustus 2017, omdat eiseres haar identiteit niet met officiële documenten kon aantonen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 10 oktober 2019 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 21 februari 2020 heeft eiseres aangevoerd dat zij in bewijsnood verkeert en dat het voor haar onmogelijk is om identiteitsdocumenten uit Eritrea te verkrijgen. Ze heeft een Soedanese vluchtelingenpas en een kerkelijke huwelijksakte overgelegd als bewijs van haar identiteit en relatie met haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De overgelegde documenten werden als onofficieel beschouwd en voldeden niet aan de eisen voor substantieel bewijs.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris geen aanvullend onderzoek hoefde aan te bieden, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij geen officiële documenten kon overleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door de Staatssecretaris standhield. De rechtbank oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of het vaststellen van een dwangsom. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, maar niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen. De uitspraak is op 3 april 2020 gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1996, van Eritrese nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie of gezinslid bij [A] ’ afgewezen.
Bij besluit van 10 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2020. [A] (referent) is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank wijst dat verzoek toe.
2. Eiseres stelt dat zij is getrouwd met referent. Op 7 oktober 2016 heeft referent in Nederland een asielvergunning gekregen. Eiseres wil bij hem in Nederland verblijven en heeft daarom een mvv aangevraagd.
Afwijzing
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet met documenten heeft aangetoond. Verder heeft eiseres niet aangetoond dat zij is getrouwd met referent. Zij heeft geen goede reden gegeven waarom zij geen identiteitsdocument en geen familierechtelijke documenten kan overleggen.
Gronden
4. Eiseres voert aan dat zij geen officiële documenten kan overleggen om haar identiteit te onderbouwen. Zij verkeert in bewijsnood. Terugkeren naar Eritrea om identiteitsdocumenten te verkrijgen is namelijk niet mogelijk en er is ook niemand anders die dat voor haar kan regelen. Eiseres heeft haar identiteit alsnog aannemelijk gemaakt door een Soedanese vluchtelingenpas en een kerkelijke huwelijksakte te overleggen. Verweerder had eiseres een identificerend interview moeten aanbieden, waarmee zij had kunnen aantonen dat zij tot het gezin van referent behoort. Door geen gewicht toe te kennen aan de Soedanese vluchtelingenpas en de kerkelijke huwelijksakte handelt verweerder excessief formalistisch en in strijd met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 13 maart 2019 [1] en de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verder voert eiseres aan dat de weigering om een mvv te verlenen in strijd is met artikel 3 en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft hier ten onrechte geen oordeel over gegeven.
Beoordeling rechtbank
5. Verweerder hanteert in nareiszaken een vaste gedragslijn. Deze gedragslijn is volgens de uitspraak van de ABRvS van 16 september 2019 [2] in algemene zin in overeenstemming met het arrest van het HvJ EU van 13 maart 2019, waar eiseres naar verwijst. In dat arrest komt aan de orde welke eisen artikel 5, tweede lid en vijfde lid, artikel 11, tweede lid en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn stellen aan de manier waarop verweerder een aanvraag in het kader van nareis moet beoordelen. Volgens de gedragslijn eist verweerder van vreemdelingen dat zij de gestelde identiteit en de gestelde familierelatie onderbouwen met officiële documenten. Als wordt gesteld dat officiële documenten niet kunnen worden overgelegd, betrekt verweerder ook de overgelegde onofficiële documenten bij zijn beoordeling. De documenten kunnen voor verweerder aanleiding zijn om aanvullend onderzoek aan te bieden. Daarvoor is wel nodig dat de onofficiële documenten over de identiteit of familierelatie substantieel bewijs zijn of dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij geen officiële documenten kan overleggen om zijn identiteit aan te tonen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich aan de hand van deze gedragslijn niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft geen officiële identiteitsdocumenten overgelegd. De Soedanese vluchtelingenpas en de kerkelijke huwelijksakte die zij heeft overgelegd heeft verweerder als onofficiële documenten betrokken bij zijn beoordeling. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat deze documenten geen substantieel bewijs vormen voor de identiteit. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat de gegevens op de Soedanese vluchtelingenpas niet afkomstig zijn van de autoriteiten van het land van herkomst en dat het niet duidelijk is welke brondocumenten zijn gebruikt voor de gegevens.
Over de kerkelijke huwelijksakte heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat dit geen officieel door de autoriteiten afgegeven document is, waardoor het beperkte waarde heeft. Verder heeft verweerder mogen laten meewegen dat de huwelijksakte onvoldoende identificerende kernmerken bevat, zoals een pasfoto en geboortedatum.
7. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder geen bewijsnood aan te nemen. Verweerder heeft verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van het Ministerie van Buitenlandse zaken van 2017 en 2018. Daaruit volgt dat alle Eritreeërs in beginsel beschikken over één of meer identiteitsdocumenten. Dat is zowel gebruikelijk bij stadsbewoners als bij plattelandsbewoners. Iemand vanaf 18 jaar kan op elk moment een identiteitskaart aanvragen. Omdat eiseres 19 jaar was toen zij in augustus 2015 uit Eritrea vertrok, mocht verweerder het onaannemelijk achten dat zij nooit een identiteitsbewijs heeft gehad of dat niet meer heeft. Tijdens de zitting is namens eiseres gesteld dat zij geen identiteitsbewijs kon aanvragen omdat zij de militaire dienstplicht heeft ontdoken en dat het niet gebruikelijk was om als plattelandsbewoner een identiteitsbewijs aan te vragen. Deze stellingen zijn niet onderbouwd en komen niet overeen met de gegevens in het Algemeen Ambtsbericht Eritrea. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen. Verweerder hoefde op grond van de gedragslijn dus geen aanvullend onderzoek aan te bieden. Dat verweerder excessief formalistisch handelt door vast te houden aan de gedragslijn volgt de rechtbank niet.
8. Omdat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt, kan van verweerder niet worden gevergd dat hij een belangenafweging maakt op grond van artikel 8 van het EVRM. Verder hoeft verweerder in deze procedure niet te beoordelen of artikel 3 van het EVRM
is geschonden. Deze beoordeling hoort thuis in een asielprocedure.
9. Verweerder heeft de mvv-aanvraag kunnen afwijzen omdat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarom komt verweerder niet toe aan de beoordeling van het gestelde huwelijk en hoeft ook de rechtbank daar geen oordeel over te geven.
10. Verweerder heeft de hoorplicht in bezwaar niet geschonden. Wat in bezwaar is aangevoerd, kon gelet op het voorgaande niet leiden tot een gegrond bezwaar. Verweerder hoefde daarom geen hoorzitting te houden.
11. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen besluiten dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om de door eiseres gevraagde dwangsom vast te stellen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is niet in degelegenheid deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.C-635/17, ECLI:EU:C:2019:192.