ECLI:NL:RBDHA:2020:3480
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van onvoldoende bewijs van identiteit
Op 3 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een Eritrese vrouw geboren in 1996, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot, die in Nederland een asielvergunning had verkregen, te kunnen verblijven. De aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen op 25 augustus 2017, omdat eiseres haar identiteit niet met officiële documenten kon aantonen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 10 oktober 2019 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 21 februari 2020 heeft eiseres aangevoerd dat zij in bewijsnood verkeert en dat het voor haar onmogelijk is om identiteitsdocumenten uit Eritrea te verkrijgen. Ze heeft een Soedanese vluchtelingenpas en een kerkelijke huwelijksakte overgelegd als bewijs van haar identiteit en relatie met haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De overgelegde documenten werden als onofficieel beschouwd en voldeden niet aan de eisen voor substantieel bewijs.
De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris geen aanvullend onderzoek hoefde aan te bieden, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij geen officiële documenten kon overleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door de Staatssecretaris standhield. De rechtbank oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of het vaststellen van een dwangsom. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, maar niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen. De uitspraak is op 3 april 2020 gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen.