ECLI:NL:RBDHA:2020:3470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
AWB 20/927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijf bij partner en stopzetten toeslagen Belastingdienst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster, geboren in Somalië, had een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij haar partner, referent. Het verzoek werd afgewezen omdat verzoekster geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf had en niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van verzoekster om haar privéleven in Nederland uit te oefenen.

Verzoekster had ook aangevoerd dat de intrekking van de verblijfsvergunning van referent niet stand kan houden en dat het niet in het belang van de kinderen is om naar Somalië te worden uitgezet. De voorzieningenrechter overwoog echter dat er onvoldoende bewijs was dat het gezin daadwerkelijk het risico liep om op straat te belanden en dat de afwijzing van de aanvraag niet tot scheiding van gezinsleden leidde. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen zwaarwegende belangen waren die aanleiding gaven om een voorlopige voorziening te treffen, en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van de ingediende stukken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 20/927
V-nummer: [v-nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam 1], verzoekster,
mede namens haar minderjarige kinderen [naam 2], [naam 3] en [naam 4],
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 5 februari 2020 tot weigering van een reguliere verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij referent (het bestreden besluit). Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter op 18 maart 2020 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Verzoekster is geboren op [geboortedatum] en heeft de Somalische nationaliteit. In juni 2007 is zij getrouwd met [naam 5] (referent). Zij hebben samen zes kinderen: [naam 6] (2008), [naam 7] (2009), [naam 2] (2010), [naam 3] (2012), [naam 8] (2016) en [naam 4] (2018). In november 2009 is referent met een andere vrouw getrouwd. Deze vrouw heeft op 22 maart 2011 een verblijfsvergunning asiel gekregen in Nederland. Referent en de kinderen [naam 6] en [naam 7] hebben vervolgens op 19 december 2013 een afgeleide verblijfsvergunning asiel gekregen (nareis). Op 26 juni 2015 is het huwelijk tussen referent en de andere vrouw ontbonden. [naam 8] heeft een verblijfsvergunning voor verblijf bij referent gekregen.
Op 2 oktober 2015 heeft verzoekster een asielaanvraag ingediend, mede ten behoeve van [naam 2] en [naam 3]. Deze aanvraag is afgewezen en die afwijzing is in rechte vast komen te staan. [1]
3. Bij besluit van 21 januari 2020 is de verblijfsvergunning van referent ingetrokken. Daarbij heeft een rol gespeeld dat referent bij zijn verzoek om nareis bij zijn andere vrouw heeft verzwegen dat hij getrouwd was met verzoekster. Referent heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en is nog in afwachting van een uitspraak van de rechtbank. Hij mag de behandeling van zijn beroep in Nederland afwachten.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 27 maart 2019 voor een reguliere verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij referent afgewezen. Verzoekster heeft namelijk geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf en komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. [2] Omdat geen van de gezinsleden nog een verblijfsvergunning heeft in Nederland, leidt de afwijzing van de aanvraag niet tot scheiding van gezinsleden. Het recht op familie- en gezinsleven wordt dus niet geschonden. Verzoekster heeft privéleven in Nederland, maar verweerder stelt zich op het standpunt dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van verzoekster om haar privéleven in Nederland uit te oefenen.
5. In bezwaar heeft verzoekster aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat de intrekking van de verblijfsvergunning van referent geen stand kan houden. Verder stelt zij dat het niet in het belang van de kinderen is om uitgezet te worden naar Somalië omdat zij daar geen onderwijs zullen krijgen.
6. Op 18 maart 2020 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om met spoed een voorlopige voorziening te treffen omdat de Belastingdienst alle toeslagen van referent heeft beëindigd. Ter onderbouwing heeft zij een voorschotbeschikking van de Belastingdienst overgelegd, gedateerd op 23 maart 2020, en een screenshot van ‘Mijn toeslagen’ van referent. Hieruit volgt dat de huurtoeslag en het kindgebonden budget met ingang van maart 2020 zijn stopgezet, omdat de toeslagpartner van referent (verzoekster) niet rechtmatig in Nederland verblijft. Dit betekent dat het gezin nu € 630,- per maand mist waardoor de vaste lasten niet meer kunnen worden betaald en huisuitzetting dreigt. Toewijzing van de voorlopige voorziening betekent dat verzoekster rechtmatig verblijf krijgt op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw [3] en daarmee recht op toeslagen op grond van artikel 9, eerste li, van de Awir. [4] Het belang van verzoekster om de uitkomst van het bezwaar af te wachten weegt zwaarder dan het belang van de Belastingdienst om de toeslagen te beëindigen en terug te vorderen, aldus verzoekster.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Uit artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn [5] volgt dat de eenheid van het gezin moet worden gehandhaafd. Dat betekent dat referent samen met verzoekster en hun kinderen de behandeling van zijn beroep in Nederland mag afwachten. Uit de Terugkeerrichtlijn volgt echter niet dat zij gedurende deze periode ook recht hebben op financiële ondersteuning of opvang. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht verwezen naar de Koppelingswet [6] en één van de belangrijkste doelstellingen daarvan: het voorkomen dat personen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, aanspraak maken op uitkeringen en toeslagen. Het stopzetten van de toeslagen door de Belastingdienst kan daarom geen reden zijn voor toewijzing van dit verzoek om een voorlopige voorziening.
Verder is er op dit moment onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft, zodat ook daarin geen reden gelegen is om het verzoek toe te wijzen. De stellingen dat de intrekking van de verblijfsvergunning van referent geen stand kan houden en dat de kinderen van verzoekster in Somalië geen onderwijs kunnen krijgen, zijn immers in het geheel niet onderbouwd.
8. Uiteraard is het, gelet op de belangen van de minderjarige kinderen en het recht van referent om zijn beroepsprocedure in Nederland af te wachten, niet de bedoeling dat het gezin op straat belandt in afwachting van die procedure. Het gestelde risico dat het gezin uit hun huis zal worden gezet, is echter niet concreet onderbouwd met bijvoorbeeld informatie van de verhuurder. Hoewel het niet kunnen voldoen van de huur leidt tot een huurschuld en op termijn ook zeer wel mogelijk tot een ontruiming, volgt uit de nu overgelegde stukken niet dat betrokkenen ook daadwerkelijk het risico lopen dat zij op straat komen te staan.
9. Op dit moment is er dus niet gebleken van twijfel aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Evenmin is gebleken van zodanig zwaarwegende belangen van verzoekster en haar gezin dat er desondanks aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 12 februari 2019 ECLI:NL:RBROT:2019:1089, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2019, 201901936/1/V2 (niet gepubliceerd).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Vreemdelingenwet 2000
4.Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
5.Richtlijn 2008/115/EG
6.Wet van 26 maart 1998 tot wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland