ECLI:NL:RBDHA:2020:3410
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke schorsing van een militair
Op 14 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker, werkzaam bij Defensie als korporaal eerste klasse, die op 23 maart 2020 door de Bataljonscommandant van het 12 Infanteriebataljon (Aalst) Regiment van Heutsz is geschorst en voorgedragen voor ontslag. De schorsing is gebaseerd op artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 39, tweede lid, aanhef en onder k of l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en de Gedragscode Defensie. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt dat, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, in dit geval is de voorzieningenrechter van oordeel dat er onvoldoende sprake is van spoedeisend belang. Dit betekent dat de rechter niet toekomt aan de toetsing van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter concludeert dat de gedragingen van verzoeker, waaronder het achterhouden van informatie, kwalificeren als ernstig wangedrag, wat de integriteit van verzoeker in twijfel trekt. Het bezwaar tegen het schorsingsbesluit maakt naar voorlopig oordeel geen redelijke kans van slagen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting, omdat het verzoek kennelijk ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier mr. A. Badermann. Vanwege de coronamaatregelen is de beslissing niet op een openbare zitting uitgesproken, maar zal deze later alsnog worden gepubliceerd.