ECLI:NL:RBDHA:2020:3366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
AWB 19/6629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de aanvraag om opschorting van uitzetting van een LHBT'er uit Oekraïne met HIV

Op 9 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in de zaak van een LHBT'er uit Oekraïne die HIV-positief is. Eiser had eerder een aanvraag ingediend om opschorting van zijn uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een door eiser ingebrachte brief van UNHCR onvoldoende had gemotiveerd in zijn besluit. In de huidige uitspraak oordeelt de rechtbank dat verweerder dit motiveringsgebrek nog steeds niet heeft hersteld in het bestreden besluit. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om dit gebrek te herstellen door middel van een bestuurlijke lus.

Eiser, die onder behandeling is voor zijn HIV-infectie, heeft in het verleden uitstel van vertrek gekregen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er twijfels zijn over de toegankelijkheid van de benodigde medische behandeling in Oekraïne. Verweerder heeft in zijn besluit gesteld dat de behandeling in Oekraïne toegankelijk is, maar de rechtbank is van mening dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de specifieke omstandigheden van eiser, waaronder de brief van UNHCR en zijn persoonlijke ervaringen met de medische zorg in Oekraïne.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken te laten weten of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6629
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Artan).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om opschorting van zijn uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2019 (AWB 18/4544) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 2 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2020, tegelijk met de behandeling van eisers verzoek om een voorlopige voorziening (zaaknummer AWB 19/6630). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en V.I. Katchour als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling het volgende. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Oekraïense nationaliteit, heeft een hiv-infectie, staat onder behandeling van een internist en gebruikt het medicijn Genvoya. Aan eiser is eerder uitstel van vertrek verleend van 12 december 2017 tot 12 maart 2018. Op 12 maart 2018 heeft Bureau Medische Advisering (BMA) een advies uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat bij het uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan. Bij besluit van 5 april 2018 is eisers aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen, omdat volgens verweerder de behandeling in Oekraïne toegankelijk is. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.1.
Op 12 november 2018 heeft BMA een nieuw advies uitgebracht - met daarop een aanvulling op 20 december 2018 - naar aanleiding van een wijziging in eisers medicatie. Verweerder stelt in zijn besluit op eisers bezwaar dat uit dit rapport volgt dat de benodigde behandeling in Oekraïne aanwezig is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit in haar uitspraak van 4 april 2019 gegrond verklaard. De rechtbank heeft ten eerste geoordeeld dat er concrete aanleiding is voor twijfel aan het BMA-advies van 20 december 2018, omdat hieruit niet blijkt dat het middel Genvoya beschikbaar was. Ten tweede heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de brief van UNHCR van 26 juli 2017 gemotiveerd in zijn beoordeling had moeten betrekken. Tot slot had verweerder eiser in bezwaar moeten horen.
1.3.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft BMA op 4 juni 2019 een aanvullend advies uitgebracht. Op 29 augustus 2019 heeft er in het kader van de bezwaarprocedure een hoorzitting plaatsgevonden.
2. Verweerder heeft eisers aanvraag opnieuw afgewezen, omdat uit het aanvullend advies van 4 juni 2019 blijkt dat het middel Genvoya in Oekraïne aanwezig is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze medicatie voor hem feitelijk niet toegankelijk is.
3. Eiser voert ten eerste aan dat het rapport van de hoorzitting hem ten onrechte niet is toegezonden voor correcties en aanvullingen.
3.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat hij in een bezwaarprocedure als deze geen rapport van de hoorzitting aan de bezwaarmaker hoeft toe te zenden voor het indienen van eventuele correcties en aanvullingen. Er is geen rechtsregel die daartoe verplicht.
4. Eiser voert verder aan dat het BMA-advies waarop het bestreden besluit is gebaseerd ten onrechte ouder is dan zes maanden.
4.1.
De rechtbank overweegt dat in het Protocol Bureau Medische Advisering staat dat BMA in het algemeen adviseert om geen beslissingen te nemen op een medisch advies dat ouder is dan zes maanden omdat de medische situatie van de vreemdeling gewijzigd zou kunnen zijn. Als binnen zes maanden na het uitbrengen van het medisch advies is aangetoond dat de medische situatie en/of de medische behandeling van de vreemdeling wezenlijk is veranderd, dan adviseert BMA een nieuw aanvullend adviesverzoek. Als na zes maanden na het uitbrengen van het medisch advies is aangetoond dat de medische situatie en/of de medische behandeling van de vreemdeling niet is veranderd, adviseert het BMA geen nieuw aanvullend adviesverzoek en verlengt dat dus de houdbaarheidstermijn van het advies. Nu BMA in dit geval aanvullende adviezen heeft uitgebracht, waarvan het laatste drie maanden voor het nemen van het bestreden besluit is gegeven, ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat het bestreden besluit is gebaseerd op te oude BMA-adviezen. De beroepsgrond faalt.
5. De rechtbank stelt vast dat in het nieuwe BMA-advies expliciet is genoemd dat het middel Genvoya beschikbaar is in Oekraïne. Ook heeft verweerder eiser gehoord tijdens een hoorzitting. Daarmee heeft verweerder aan twee van de drie opdrachten van de rechtbank voldaan. Dit betwist eiser ook niet. Tussen partijen is in geschil of de benodigde medicatie voor eiser in Oekraïne feitelijk toegankelijk is en of verweerder bij de beoordeling hiervan in voldoende mate de brief van UNHCR en eisers verklaringen over zijn ervaring bij het City Aids Center te Kiev heeft betrokken.
5.1.
Eiser voert aan dat verweerder met betrekking tot de rapportage van UNHCR ten onrechte naar de rechtbankuitspraak in zijn asielprocedure verwijst en niet naar de rechtbankuitspraak in de huidige procedure, aangezien tegen de eerste hoger beroep is ingesteld en tegen de laatste niet. Verweerder gaat verder in zijn nadere motivering onvoldoende en onnauwkeurig in op eisers verklaringen over zijn ervaringen in het City Aids Center te Kiev.
5.2.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser weliswaar een rapportage van UNHCR van 26 juli 2017 heeft overgelegd, maar deze rapportage is onvoldoende om aannemelijk te maken dat de medische zorg voor eiser specifiek niet toegankelijk zal zijn in Oekraïne. Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat lhbt’ers hebben gerapporteerd dat zij gediscrimineerd zijn bij zorginstellingen en dat personen met hiv daarbij het risico lopen op stigmatisering en/of weigering van behandeling, maar concrete gegevens over desbetreffende instellingen waar dit het geval zou zijn worden niet vermeld. Tijdens de hoorzitting en in zijn nader gehoor heeft eiser verder verklaard dat hij zelf meermaals om medische zorg heeft moeten vragen en dat deze hem enkele keren is geweigerd, maar hij heeft ook verklaard dat aan hem door het City Aids Center medicatie en medische hulp is verstrekt.
5.3.
In de uitspraak van 18 april 2019 heeft de rechtbank met betrekking tot de brief van UNHCR het volgende overwogen:
“11.1. Eiser heeft in de bezwaarfase een brief van het UNHCR2, van 26 juli 2017 overgelegd waarin wordt ingegaan op de positie van LGBTI3in Oekraïne. Ter zitting heeft eiser specifiek verwezen naar de volgende passage: ‘LGBTI individuals are reported to face cumulative discrimination in health care institutions, with HIV positive individuals facing additional risks of stigmatization and/or denial of treatment.’ Hieruit blijkt volgens eiser dat personen in Oekraïne niet alleen worden gediscrimineerd vanwege hun homoseksuele geaardheid, maar ook op grond van het hebben van een hiv-infectie. Eiser loopt het risico dat hij geen behandeling zal krijgen en stelt dat verweerder hier onvoldoende op is ingegaan.
11.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat deze informatie van algemene aard is. Immers ziet deze op de gezondheidszorg in het algemeen. Echter, nu niet in geschil is dat eiser homoseksueel en hiv-positief is, heeft de brief in zoverre wel betrekking op zijn specifieke geval. Verweerder kon daarom niet volstaan met de enkele overweging dat het document niet op de specifieke situatie van eiser ziet. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek. Verweerder moet op dit punt een nadere motivering geven. Hierbij zal verweerder ook in moeten gaan op de verklaring van eiser ter zitting, over zijn ervaringen in het City Aids Center te Kiev.”
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de motivering in het bestreden besluit over de brief van UNHCR en eisers verklaringen over zijn ervaringen bij het City Aids Center te Kiev niet heeft voldaan aan de opdracht van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. Verweerder neemt weliswaar een standpunt in over de brief, maar blijft steken in algemeenheden en gaat niet specifiek in op de persoonlijke omstandigheden van eiser. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 24 januari 2018, kan niet dienen als een deugdelijke motivering, alleen al omdat de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 18 april 2019 van latere datum is. Bovendien heeft verweerder met deze verwijzing nog steeds niet onderbouwd waarom de desbetreffende passage uit de brief van UNHCR niet op de specifiek situatie van eiser ziet. Ook verweerders stelling dat in de brief geen concrete gegevens over de betrokken instellingen zijn vermeld, is geen draagkrachtige motivering. Dit neemt immers niet weg dat in de brief is vermeld dat in het algemeen lhbt’ers, en meer in het bijzonders personen die hiv-positief zijn, worden gediscrimineerd bij zorginstellingen en dat niet in geschil is dat eiser homoseksueel en hiv-positief is. Ook vindt de rechtbank van belang dat uit eisers verklaringen - die verweerder niet betwist - weliswaar blijkt dat hij medische hulp heeft ontvangen, maar pas op het moment dat zijn medische situatie ernstig was verslechterd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van adequate medische zorg. De conclusie is dat het bestreden besluit nog steeds niet deugdelijk is gemotiveerd.
6. Gezien dit gebrek in het bestreden besluit, stelt de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid dit te herstellen.
7. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek - binnen zes weken - te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht in beroep nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, en mr. F.W. de Lange, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.