ECLI:NL:RBDHA:2020:3328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
NL20.7847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en het recht om te worden gehoord in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, is in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is verweerder in deze procedure. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft partijen gevraagd om hun beroepsgronden schriftelijk in te dienen, gezien de coronamaatregelen. Eiser heeft op 2 april 2020 zijn gronden van beroep ingediend, waarop verweerder heeft gereageerd. Partijen hebben aangegeven dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank overweegt dat het recht om te worden gehoord een fundamenteel onderdeel is van de mogelijkheden voor een vreemdeling om zijn inbewaringstelling te bestrijden. Dit recht is echter niet absoluut en kan onder bepaalde voorwaarden worden beperkt. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke mogelijkheden om een vreemdeling te horen, zoals een zitting, door de coronamaatregelen niet reëel zijn. De rechtbank heeft daarom besloten de zaak schriftelijk af te doen, waarbij het fundamentele recht van eiser om te worden gehoord niet in het gedrang komt.

De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn bestreden door eiser en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure. Eiser heeft niet voldoende medewerking verleend aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7847

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft partijen op 31 maart 2020 in verband met de ontwikkelingen rondom het coronavirus gevraagd om de beroepsgronden en het verweer zoveel mogelijk schriftelijk in te dienen. Daarnaast heeft de rechtbank partijen gevraagd te laten weten of zij de zaak schriftelijk of via een telefonische verbinding willen laten behandelen.
Eiser heeft op 2 april 2020 de gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft op 2 april 2020 gereageerd op eisers beroepsgronden.
Partijen hebben aangegeven dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan. De rechtbank heeft vervolgens, omdat zij geen nadere vragen aan partijen had, besloten het onderzoek te sluiten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren in [geboortedatum] .
2. De rechtbank stelt ambtshalve het volgende voorop. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 7 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:991) geoordeeld dat het recht om te worden gehoord een fundamenteel onderdeel is van de mogelijkheden die een vreemdeling heeft om zijn inbewaringstelling te bestrijden. Het grondrecht om te worden gehoord is echter niet absoluut. Onder voorwaarden kan dit recht worden beperkt. Ook staat het recht om gehoord te worden niet op zichzelf, het is onderdeel van de rechten van verdediging die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.1
De wettelijke mogelijkheden om een vreemdeling te horen, namelijk op zitting in de zittingszaal of via een (hoor)zitting via videoconferentie, zijn op dit moment vanwege de getroffen maatregelen in verband met het coronavirus geen reële mogelijkheden meer volgens de Afdeling. Een alternatief voor het horen van de vreemdeling kan zijn gelegen in de afhandeling van het beroep zonder zitting. Als de rechtbank van beide partijen toestemming heeft gekregen om de zaak schriftelijk af te handelen, is dat naar het oordeel van de Afdeling tijdelijk een aanvaardbare oplossing. Daarbij is wel van belang dat het fundamentele recht van de vreemdeling om te worden gehoord niet in de kern in het gedrang komt.
2.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn voorkeur heeft uitgesproken voor een schriftelijke behandeling van de zaak. Eiser heeft, ondanks het verzoek van de rechtbank om aan te geven of hij zijn zaak schriftelijk of via een telefonische behandeling plaats wil laten vinden, geen voorkeur uitgesproken. Gelet hierop, de beschikbare informatie in het dossier, de beroepsgronden van eiser en het feit dat de rechtbank geen nadere vragen had aan eiser en zijn gemachtigde, heeft de rechtbank ervoor gekozen de onderhavige zaak schriftelijk af te doen. Nu eisers beroepsgronden daarnaast zien op de voortvarendheid van verweerders handelen en het zicht op uitzetting en eiser ook niet degene is die daarover bij uitstek kan verklaren, komt eisers fundamentele recht om te worden gehoord in de onderhavige zaak niet in het gedrang.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1
De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft bestreden.
4. Eiser voert aan dat de processen-verbaal van gehoor van 4 januari 2020 en
1 februari 2020 en de beslissing op zijn asielaanvraag niet in het dossier zitten. Verweerder heeft hier wel naar verwezen bij het opleggen van de maatregel. Omdat het dossier onvolledig is en bij het opleggen van de maatregel deze informatie door eiser wel naar voren is gebracht, stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder nimmer tot een juiste belangenafweging heeft kunnen komen. Die belangenafweging is voor de rechtbank zonder de juiste stukken ook niet verifieerbaar, noch controleerbaar.
4.1
De rechtbank volgt verweerder in zijn reactie op de beroepsgronden van 2 april 2020. Daarin heeft verweerder aangegeven dat in verband met de gewijzigde werkwijze na het uitbreken van het coronavirus de stukken uit vorige procedures abusievelijk te laat zijn toegevoegd aan het digitale dossier. De meest essentiële stukken, waartegen het beroep zich thans richt, waren echter al geruime tijd aanwezig in het digitale dossier en ook over de oudere stukken had eiser al de beschikking. Dat hij van advocaat is gewisseld, waardoor de huidige gemachtigde deze stukken eerder nog niet tot zijn beschikking had, komt volgens verweerder voor rekening en risico van eiser. De stukken zijn allemaal betrokken in de belangenafweging. Dat er geen juiste belangenafweging heeft kunnen plaatsvinden volgt de rechtbank dan ook niet. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert voorts aan dat er geen zicht is op uitzetting. Hij zit nu bijna drie maanden gedetineerd. Er zijn op dit moment nog geen reispapieren voorhanden, maar het lijkt er op dat die snel zullen komen. Tot een daadwerkelijke uitzetting zal het echter niet komen, nu er bijna niet wordt gevlogen vanaf Schiphol. De vraag is hoe lang deze tijdelijke situatie zal gaan duren. Mocht de situatie in de wereld al veranderen, dan ziet het er niet naar uit dat eiser binnen redelijke termijn verwijderd zal kunnen worden. Zicht op uitzetting is er op dit moment niet en zal er voorlopig ook niet zijn.
5.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn vanwege het coronavirus en in zijn algemeenheid niet ontbreekt. Hoewel er op korte termijn niet/weinig kan worden gevlogen vanwege het coronavirus en op dit moment nog onduidelijk is hoelang de huidige maatregelen ter bestrijding van (de verspreiding van) het coronavirus zullen duren, zijn de uitzettingsbelemmeringen naar hun aard tijdelijk. Daarbij komt dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Zoals verweerder terecht heeft gesteld werkt eiser zelf onvoldoende mee. Zo heeft eiser ook in het vertrekgesprek van 27 februari 2020 nog geweigerd te vertellen waar hij vandaan komt en is ook niet gebleken dat hij zelf enige actie heeft ondernomen om aan zijn vertrek te werken. Nu er onduidelijkheid bestaat over eisers land van herkomst, zal eerst zijn nationaliteit moeten worden vastgesteld en een vervangend reisdocument moeten worden verkregen, voordat voor hem een vlucht kan worden geboekt. De rechtbank wijst er voorts op dat eiser de duur van de maatregel zelf kan bekorten door zijn volledige medewerking te verlenen en zelf contact op te nemen met de autoriteiten van zijn land van herkomst of familie aldaar en te verzoeken om afgifte van documenten. Dit heeft hij niet gedaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op dit moment te oordelen dat het zicht op uitzetting op een zodanige manier ontbreekt dat tot opheffing van de maatregel dient te worden overgegaan. Indien de situatie dat tijdelijk niet tot uitzetting kan worden overgegaan te lang gaat voortduren, kan eiser de zaak opnieuw voorleggen.
6. Eiser voert tot slot aan dat er onvoldoende voortvarend wordt gewerkt aan zijn verwijdering. Hij heeft verklaard dat hij Somaliër is. Op basis van de taalanalyse wordt gesteld dat hij uit Kenia komt. Eerder ging verweerder er van uit dat eiser uit Tanzania komt. Wat daar allemaal van zij: er moet wel aan de vaststelling van de identiteit en daadwerkelijke verwijdering gewerkt worden. Verweerder heeft eiser op 3 maart 2020 gepresenteerd bij de autoriteiten van Tanzania en op 18 maart 2020 gerappelleerd. De formulieren hiervoor zijn al op 14 februari 2020 ingevuld. Het is verweerder ondertussen duidelijk geworden dat er eerder tot drie keer toe een visumaanvraag is ingediend in Tanzania en dat de Tanzaniaanse paspoortgegevens bekend zijn. Als die gegevens inderdaad allemaal bij eiser horen, dan zou het eenvoudig moeten zijn voor hem een laissez-passer (lp) te krijgen. Er is inmiddels echter een maand verstreken sinds eiser is gepresenteerd bij de Tanzaniaanse autoriteiten, er is veel informatie bekend, maar meer dan een standaard rappèl op 18 maart 2020 heeft verweerder niet gedaan. Verweerder had meer specifieke aandacht moeten vragen en moeten informeren naar eisers dossier. Alles wat nodig is, is bekend bij verweerder.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Er zijn vertrekgesprekken met eiser gevoerd op 6, 14, 27 februari 2020. Ook in de week van 23 maart 2020 stond een gesprek gepland, maar dit heeft vanwege de uitbraak van het coronavirus geen doorgang kunnen vinden. Verweerder heeft in zijn reactie op de beroepsgronden ook aangegeven dat er wordt onderzocht of ten aanzien van de vertrekgesprekken met schriftelijke vragenlijsten gewerkt kan worden. Daarnaast geldt dat andere uitzettingshandelingen wel doorgang kunnen vinden, zoals handelingen om een vervangend reisdocument te verkrijgen. Er loopt inmiddels een lp-traject bij zowel de Keniaanse als Tanzaniaanse autoriteiten en naar beide landen heeft verweerder gerappelleerd. Dat beide landen nog geen presentatie hebben gepland doet niet af aan de inspanningen van verweerder. Gedwongen uitzettingen naar beide landen zijn mogelijk. Voorts heeft verweerder ook hierbij kunnen betrekken dat eiser zelf niet meewerkt aan zijn vertrek. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.