Op 9 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging op basis van artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder 4 van de Wet forensische zorg (Wfz) in combinatie met artikel 6:5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een betrokkene die lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie en een stoornis in het middelengebruik, en die momenteel in preventieve hechtenis verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van de strafzaak aangehouden om de officier van justitie de gelegenheid te geven de mogelijkheid van een zorgmachtiging te onderzoeken. De officier van justitie heeft op 26 maart 2020 een verzoekschrift ingediend, vergezeld van diverse medische en juridische documenten, waaronder een verklaring van psychiater H.P.W. Peters.
Tijdens de zitting op 27 maart 2020 is de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, gehoord. De officier van justitie heeft gepleit voor het verlenen van een zorgmachtiging, waarbij de betrokkene heeft aangegeven het eens te zijn met de verzochte machtiging. De advocaat heeft benadrukt dat directe opname in een accommodatie van groot belang is om te voorkomen dat de betrokkene zonder woonplek op straat komt te staan. De psychiater heeft verklaard dat verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden, gezien de psychische toestand van de betrokkene.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat de betrokkene wisselend is in zijn bereidheid om mee te werken aan vrijwillige zorg. De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan en heeft de zorgmachtiging verleend voor een periode van zes maanden, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van medicatie en opname in een accommodatie. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier is buiten staat deze te ondertekenen. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.