ECLI:NL:RBDHA:2020:3319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verhoging Wajong-uitkering wegens hulpbehoevendheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. A.C.H. Walkate, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door F.J. Latenstein. De eiser had een aanvraag ingediend voor verhoging van zijn Wajong-uitkering, die eerder was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De aanvraag voor verhoging werd afgewezen door verweerder, die stelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor hulpbehoevendheid. Eiser had aangevoerd dat hij hulp nodig had bij essentiële levensverrichtingen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat eiser zelfstandig functioneerde in zijn dagelijkse leven. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van geregelde oppassing en verzorging, wat noodzakelijk is voor de verhoging van de Wajong-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd met de wet was genomen, maar dat eiser niet benadeeld was door het gebrek in de procedure. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank droeg verweerder op het griffierecht en de proceskosten aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.H. Walkate),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om verhoging van zijn uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 29 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser lijdt aan schizofrenie. Nadat diverse aanvragen van eiser om hem een Wajong-uitkering toe te kennen waren afgewezen, heeft verweerder eiser bij besluit van 5 oktober 2018 een Wajong-uitkering met ingang van 3 juli 2017 toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% op de grond dat eiser geen arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van 20 november 2018 heeft verweerder besloten om de Wajong-uitkering te laten ingaan per 7 november 2016.
2. Op 15 maart 2019 heeft eiser gevraagd om de mate van arbeidsongeschiktheid op te hogen in verband met hulpbehoevendheid. In verband hiermee heeft een sociaal-medische beoordeling plaatsgevonden door de primaire verzekeringsarts.
3.1.
Aan de afwijzing van eisers aanvraag om ophoging van zijn Wajong-uitkering bij het primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in het geval van eiser geen sprake is van een situatie waarin hij voor langere tijd hulp en verzorging nodig heeft. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op de rapportage van de primaire verzekeringsarts.
3.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet aan de voorwaarden voor ophoging van zijn Wajong-uitkering voldoet. Volgens verweerder heeft eiser geen hulp nodig bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en is ook geen continue oppassing noodzakelijk, omdat eiser al geruime tijd zelfstandig woont. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
4. Eiser heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Hij is niet door de verzekeringsartsen gezien naar aanleiding van zijn aanvraag en evenmin is er met hem gesproken naar aanleiding van de ingevulde vragenlijst. De verzekeringsarts heeft niet beoordeeld of hij hulp nodig heeft bij alle, of nagenoeg alle c.q. sommige essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen. Eiser voert verder aan dat aan hem of zijn gemachtigde niet gevraagd is om het bezwaar tijdens een hoorzitting toe te lichten. Dit is volgens eiser in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Wettelijk kader

5.1.
Op grond van artikel 3:9 van de Wet Wajong, voor zover hier van belang, wordt een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, indien de jonggehandicapte verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van die hulpbehoevendheid tot ten hoogste zijn grondslag verhoogd.
5.2.
Bij de verhoging van de uitkering tot ten hoogste 100%, komt verweerder beleidsvrijheid toe. Ter invulling van die beleidsvrijheid heeft het UWV de Beleidsregel verhoging uitkering wegens hulpbehoevendheid (Beleidsregel) van
23 oktober 2007 (Stcrt. 2007, 241) vastgesteld.
Volgens artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 100% van de grondslag:
a. indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is;
indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is;
indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
Volgens artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel -voor zover hier van belang- wordt de uitkering verhoogd tot 85% van de grondslag, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
In de toelichting op de Beleidsregel is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: ‘Bij de behoefte aan oppassing en verzorging gaat het om essentiële en steeds terugkerende op de persoonlijke verzorging betrekking hebbende levensverrichtingen (zoals wassen, aankleden, toiletgang). Het gaat niet om huishoudelijke taken of vervoer.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat om in aanmerking te kunnen komen voor een verhoging van de Wajong-uitkering, gelet op artikel 3.9 van de Wet Wajong en de tekst van de Beleidsregel en de toelichting daarbij, er altijd sprake moet zijn van zowel geregelde oppassing als van verzorging. Er is dus sprake van twee cumulatieve criteria. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 oktober 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF0877). Dat de Beleidsregel de rechterlijke toets kan doorstaan is eveneens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2431).
Onder geregelde verzorging wordt verstaan hulp bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (beperkte uitleg) of bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen (ruime uitleg). Onder geregelde oppassing wordt verstaan de noodzaak van min of meer continue oppassing (beperkte uitleg) of de situatie dat kan worden volstaan met geregelde handreikingen door derden (ruime uitleg). Verhoging tot 100% van de grondslag op basis van artikel 2 van de Beleidsregel is aan de orde, indien voor ten minste één van de begrippen geregelde verzorging en geregelde oppassing wordt voldaan aan de beperkte uitleg. Verhoging tot 85% van de grondslag op basis van artikel 3 van de Beleidsregel is aan de orde, indien voor beide begrippen wordt voldaan aan de ruime uitleg. Bij de behoefte aan geregelde oppassing en verzorging gaat het om hulp bij essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen, zoals onder meer wassen, aan- en uitkleden en de toiletgang. Huishoudelijke taken als boodschappen doen, eten koken, (af)wassen, strijken en schoonmaken behoren niet tot de bedoelde levensverrichtingen. Indien er een andere voorziening is die in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging voorziet, dan wordt de uitkering niet of in mindere mate verhoogd.
6.2.
Aan het standpunt van verweerder dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor ophoging van eisers Wajong-uitkering tot 85 % of tot 100% liggen de onderzoeksbevindingen van verzekeringsartsen ten grondslag. De onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts zijn neergelegd in de rapportage van 29 maart 2019 en die van de verzekeringsarts b&b in de rapportage van 12 augustus 2019.
6.3.
De primaire verzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor een verhoging van de Wajong-uitkering wegens hulpbehoevendheid en zo ja, of een ophoging tot 85% of tot 100% is geïndiceerd. In zijn rapportage van 29 maart 2019 heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen indicatie bestaat tot ophoging van de Wajong-uitkering in verband met hulpbehoevendheid. Volgens de verzekeringsarts bestaat bij eiser de noodzaak om hem min of meer constant onder toezicht te houden. Eiser is echter niet aangewezen op geregelde verzorging. Uit hoofde van een andere voorziening wordt niet in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van eiser voorzien.
6.4.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaar van eiser heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 12 augustus 2019 aangegeven dat gezien de al aanwezige gegevens van een persoonlijk contact met eiser geen meerwaarde valt te verwachten. Eiser voldoet niet aan de vereisten voor ophoging van zijn Wajong-uitkering. Wat betreft de oppassing blijkt volgens de verzekeringsarts b&b uit de voorhanden zijnde gegevens dat eiser al geruime tijd zelfstandig (alleen) woont. Daarmee is het criterium oppassing dat er in de kern op neerkomt dat een derde moet voorkomen dat iemand geen gevaar voor zichzelf is/wordt niet van toepassing. Los daarvan is er volgens de verzekeringsarts b&b ook geen sprake van ‘continue oppassing’ nu eiser zelfstandig woont en er zeker niet ’klokje rond’ iemand bij hem woont. Wat betreft de verzorging blijkt uit het feit dat eiser al sinds 2009 zelfstandig woont dat ten aanzien van eiser in ieder geval vanaf 2009 sprake is van een redelijke mate van verzorging. Weliswaar heeft hij bij de aspecten van de zelfzorg aansporing nodig, maar dat is duidelijk iets anders dan hulp bij nagenoeg alle of sommige essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen.
De verzekeringsarts b&b komt in zijn rapportage tot de conclusie dat eiser niet zodanig hulpbehoevend is dat geregelde oppassing en verzorging noodzakelijk is.
6.5.
In reactie op het beroepschrift heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 23 december 2019 vermeld dat hij geen noodzaak zag voor een persoonlijk contact met eiser of een andere aanvullende onderzoeksactiviteit. Eiser voldoet volgens de verzekeringsarts b&b niet aan de criteria zoals gesteld in de artikelen 2 en 3 van de Beleidsregel en de toelichting daarop. Het beroepschrift geeft geen aanleiding om zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Op verzoek van de rechtbank kan eiser alsnog worden gehoord, aldus de verzekeringsarts b&b.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de medische rapportages van de verzekeringsartsen aangaande de hulpbehoevendheid van eiser op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dat zij overigens geen inconsistenties bevatten en concludent zijn. Naar vaste rechtspraak van de CRvB maakt de enkele omstandigheid dat een spreekuur achterwege is gebleven, het medisch onderzoek niet onzorgvuldig. Blijkens de medische rapportages zijn de gezondheidsklachten van eiser onderkend en op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat de verzekeringsartsen desondanks relevante aspecten van de gezondheidstoestand van eiser zouden hebben gemist dan wel hebben onderschat, is niet aannemelijk geworden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsartsen dossierstudie hebben verricht, waarbij informatie van de behandelend sector is meegenomen. Tevens hebben zij kennisgenomen van de namens eiser ingevulde vragenlijst van 15 maart 2019. De rechtbank is tevens van oordeel dat de hulpbehoevendheid van eiser in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende en toereikende wijze is gemotiveerd. Gelet hierop heeft verweerder mogen afgaan op de deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde medische adviezen van de verzekeringsartsen.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich – gelet op de bevindingen van de verzekeringsartsen – terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert, welke geregelde oppassing en verzorging nodig maakt. Om te kunnen spreken van geregelde verzorging, moet zowel voor de verhoging van de uitkering tot 100% op basis van artikel 2 van de Beleidsregel als voor de verhoging van de uitkering tot 85% op basis van artikel 3 van de Beleidsregel in ieder geval sprake zijn van hulp die nodig is bij het verrichten van sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen. Uit de voorhanden zijnde stukken heeft verweerder mogen afleiden dat eiser zelfstandig functioneert bij het verrichten van de essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen. Zo blijkt onder meer uit de namens eiser ingevulde vragenlijst van 15 maart 2019 alsmede uit het verhandelde ter zitting dat eiser zelfstandig naar het toilet gaat, zich aan- en uitkleedt, wast en eet. Anders dan eiser lijkt te veronderstellen, maakt de omstandigheid dat eiser bij de essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen aansporing van derden nodig heeft, niet, zoals de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 12 augustus 2019 heeft toegelicht, dat daarmee sprake is van hulp bij sommige essentiële dagelijks terugkerende levensverrichtingen. Van geregelde verzorging is dan ook geen sprake, ook niet in restrictieve zin. Nu eiser niet voldoet aan één van de twee cumulatieve criteria, komt eiser reeds daarom niet in aanmerking voor verhoging van zijn Wajong-uitkering.
7. De rechtbank volgt eiser wel in zijn betoog dat verweerder hem voordat op het bezwaar werd beslist niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Voorts is niet gebleken dat één van de in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde uitzonderingsgronden van toepassing is. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2 van de Awb is genomen. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat eiser hierdoor is benadeeld, omdat hij alsnog in beroep afdoende gelegenheid heeft gehad zijn standpunten naar voren te brengen en stukken te overleggen en hiervan ook gebruik heeft gemaakt. De verzekeringsarts b&b heeft hierop ook een aanvullende reactie gegeven. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser ter zitting zijn standpunt inhoudelijk heeft kunnen toelichten en verweerder hierop is ingegaan. Daarbij is niets nieuws of anders naar voren gebracht dan eiser reeds in zijn bezwaarschrift had vermeld en verweerder heeft één en ander dan ook al in zijn besluitvorming meegewogen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om verweerder te vragen om alsnog een hoorzitting in het bijzijn van de verzekeringsarts b&b te houden. De rechtbank zal daarom het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
8. Verweerder heeft gelet op het vorenstaande terecht de aanvraag van eiser tot verhoging van zijn Wajong-uitkering afgewezen op de grond dat eiser niet voldoet aan de criteria voor ophoging van zijn Wajong-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Gelet op de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het griffierecht en de proceskosten vergoedt. Ook ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-, (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1050,-.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2020 door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.