ECLI:NL:RBDHA:2020:329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
19/2774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van medische redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een vreemdeling die om uitstel van vertrek had verzocht op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van de vreemdeling buiten behandeling gesteld, omdat er onvoldoende medische informatie beschikbaar was om een medisch advies uit te brengen. De vreemdeling, die lijdt aan lymfeklierkanker, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet zorgvuldig had gehandeld door de aanvraag af te wijzen zonder voldoende medische informatie te hebben. De rechtbank oordeelde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) voldoende informatie had om een medisch advies uit te brengen, en dat de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris het door de vreemdeling betaalde griffierecht moet terugbetalen en dat de staatssecretaris in de proceskosten van de vreemdeling moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2020 in de zaak tussen

[naam] , in [woonplaats] , eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2018 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris eisers aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist. Bij uitspraak van 27 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, laatstgenoemd verzoek toegewezen.
Bij besluit van 11 april 2019 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser gegrond verklaard voor zover het de buitenbehandelingstelling van de aanvraag betreft, het primaire besluit herroepen en de aanvraag alsnog afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter van de rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen (AWB 19/2773).
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 september 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn naar de zitting gekomen. De staatssecretaris is, zoals hij had aangegeven in het verweerschrift, niet naar de zitting gekomen. Als tolk was M. Bodden op de zitting aanwezig.

Overwegingen

Relevante feiten
1. Eiser heeft op 14 december 2017 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft daarbij in een brief van die datum toegelicht dat hij lijdt aan lymfeklierkanker en dat hij hiervoor onder medische behandeling staat en medicatie krijgt.
2. Na de eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2018 heeft de staatssecretaris bij brief van 20 augustus 2018 aan eiser bericht dat hij voornemens is (een nieuw) medisch advies op te vragen bij het Bureau Medische Advisering (BMA). Aan eiser is daarbij verzocht om een toestemmingsverklaring met daarop de huidige behandelaar(s) toe te zenden.
3. Bij brief van 8 september 2018 heeft eiser een toestemmingsverklaring ingestuurd.
4. Bij brief van 8 januari 2019 heeft de staatssecretaris aan eiser het volgende bericht:
"In de procedure van bovengenoemde vreemdeling, is op 11 september 2018
advies gevraagd aan Bureau Medische Advisering (BMA). Op 20 november
2018 heeft het BMA laten weten dat de huidige hematoloog dr. Nijland (UMCG)
niet op de toestemmingsverklaring vermeldt staat. Tevens heeft het BMA op 7
december 2018 laten weten dat er uit de stukken blijkt dat er bij betrokkene
ook sprake is van een psychiatrische aandoening, de behandelaar van deze
aandoening is niet bekend en staat niet vermeld op de
toestemmingsverklaring. De berichtgeving van het BMA is bijgevoegd.
Gezien vorenstaande kan er geen advies worden uitgebracht. Ik stel u hierbij
in de gelegenheid om een nieuwe toestemmingsverklaring op te sturen, met
hierop alle actuele behandelaars van betrokkene. U hebt hiervoor de
gelegenheid tot twee weken na dagtekening van deze brief, uiterlijk tot en met
22 januari 2019.
Indien u niet tijdig nieuwe toestemmingsverklaring(en) toestuurt, kan er geen
onderzoek bij BMA worden opgestart en zal ik beslissen op basis van de
informatie die op dit moment aanwezig is."
5. Bij brief van 22 januari 2019 heeft eiser een op 14 januari 2019 gedagtekende, toestemmingsverklaring ingestuurd, waarop hij als behandelaar M. Nijland heeft vermeld.
6. Bij brief van 24 januari 2019 heeft de staatssecretaris aan het BMA verzocht om een medisch advies uit te brengen over eiser. Bij dat verzoek heeft het BMA vermeld dat eiser een toestemmingsverklaring medische gegevens van 14 januari 2019 ten behoeve van behandelaar M. Nijland heeft overgelegd.
7. Bij brief van 19 maart 2019 heeft de staatssecretaris aan eiser het volgende bericht:
"In de procedure van bovengenoemde vreemdeling, is op 24 januari 2019
advies gevraagd aan Bureau Medische Advisering (BMA). Op 18 maart 2019
heeft BMA bericht dat ze geen recente informatie hebben ontvangen van
behandelaar M. Nijland. Er kan daarom geen advies worden uitgebracht. Een
afschrift van dit bericht is bijgevoegd.
Ik stel u in de gelegenheid om contact op te nemen met deze behandelaar
zodat er alsnog gereageerd kan worden op de informatieverzoeken van BMA. U
hebt hiervoor de gelegenheid tot twee weken na dagtekening van deze brief,
uiterlijk tot en met 2 april 2019.
Indien er sprake is van een andere en/of nieuwe behandelaar(s) dient u
hiervoor opnieuw een volledig ingevulde, gedagtekende en ondertekende
toestemmingsverklaring te overleggen, teneinde BMA in de gelegenheid te
stellen medische informatie op te vragen.
Indien de behandelaar niet binnen de hierboven gestelde termijn reageert, kan
er geen onderzoek bij BMA worden opgestart en zal ik beslissen op basis van
de informatie die op dit moment aanwezig is."
8. Bij nota van 29 maart 2019 heeft het BMA aan de staatssecretaris het volgende bericht:
"Na het uitbrengen van nota nia d.d. 18 maart 2019 inzake bovengenoemde vreemdeling heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) nadien onderstaande informatie ontvangen.
- M. Nijland, internist hematoloog, UMC Groningen, 13-03-2019
Uit medische informatie van M. Nijland, internist-nefroloog, d.d. 25-10-2018, en uit eerdere
advisering d.d. 18-9-2014, blijkt dat erbij betrokkene ook sprake is van een ernstige
psychiatrische aandoening. Hierover is geen recente medische informatie ontvangen. Deze is
wel essentieel voor het advies. Waarschijnlijk zal eerst een nieuwe machtiging ingevuld en
getekend dienen te worden.
Na beoordeling door een medisch adviseur van BMA is geconcludeerd dat er onvoldoende
medische informatie aanwezig is om tot een zorgvuldig medisch advies te komen."
Standpunt staatssecretaris
9. De staatssecretaris neemt in het bestreden besluit, in samenhang met het verweerschrift, het volgende standpunt in. Hij heeft de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek (alsnog) afgewezen, omdat het BMA, gelet op paragrafen A3/7.2.4, sub 3, en A3/7.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), over onvoldoende medische informatie beschikt om een zorgvuldig medisch advies uit te brengen. Eiser heeft niet betwist dat hij een psychiatrische aandoening heeft, maar hij heeft daarover geen toestemmingsverklaring van een behandelaar overgelegd. Verder heeft het BMA vier niet inhoudelijke adviesnota’s opgesteld, omdat het BMA niet beschikte over voldoende medische informatie en eiser wisselend ingevulde toestemmingsverklaringen heeft ingestuurd.
Beroepsgronden eiser
10. Eiser voert aan dat hij aan lymfeklierkanker lijdt, dat hij hiervoor onder medische behandeling staat en – aldus – chemotherapie en medicatie krijgt. Zijn behandelaar heeft de volledige medische informatie hierover aan het BMA opgestuurd. Een inhoudelijk medisch advies van het BMA en dus een inhoudelijke beoordeling van deze aanvraag is wel degelijk mogelijk. Eiser heeft verder ter zitting verklaard dat hij voor zijn psychiatrische aandoening sinds 2017 niet meer onder behandeling staat. Gelet op wat eiser heeft aangevoerd, had de staatssecretaris niet van horen mogen afzien en is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
Wettelijk kader
11. Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
11. In hoofdstuk A3 van de Vc 2000 staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"7.2.4. Bewijsmiddelen
De vreemdeling legt bij de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw in ieder geval de volgende bewijsmiddelen over:
(…)
3. relevante medische gegevens, dat wil zeggen meer gedetailleerde informatie over:
• de actuele klachten en diagnose die de behandelaar heeft geconstateerd;
• de medische voorgeschiedenis;
• de aard van de ingezette of in te zetten behandeling;
• de voorgeschreven medicatie (indien van toepassing);
• het beloop van de behandeling en de te verwachten duur ervan.
(…)
7.2.6. Raadplegen BMA
Bij de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verzoekt de IND het BMA om een advies uit te brengen, als de IND dit op grond van de overgelegde bewijsmiddelen nodig acht om de aanvraag te beoordelen.
• De IND verzoekt het BMA in ieder geval niet om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
(…)"
Oordeel rechtbank
13. Op de zitting is komen vast te staan dat eiser voor zijn psychiatrische aandoening sinds 2017 niet meer onder behandeling staat. Dit strookt ook overigens met de inhoud van de hiervoor onder rechtsoverweging 4 weergegeven brief van de staatssecretaris dat er geen behandelaar aangaande de psychiatrische aandoening van eiser bekend is. In de hiervoor onder rechtsoverweging 8 vermelde nota van het BMA staat ook slechts vermeld dat bij eiser sprake is van een psychiatrische aandoening. Er staat niet bij dat hij voor die aandoening wordt behandeld. Gelet hierop en gelet op het bepaalde in paragraaf A3/7.2.4, onder sub 3, van de Vc 2000 valt geenszins in te zien waarom van eiser wordt gevergd om een toestemmingsverklaring ter zake van een behandelaar over zijn psychiatrische aandoening over te leggen.
14. Verder is op de zitting komen vast te staan dat eerdergenoemde Nijland, internist hematoloog, UMC Groningen (zie de in rechtsoverweging 8 weergegeven nota van het BMA) eiser behandelt voor diens lymfeklierkanker. Ook staat vast dat ten aanzien van van deze behandelaar een toestemmingsverklaring is ontvangen (zie rechtsoverweging 5) en dat deze behandelaar op 13 maart 2019 medische informatie aan het BMA heeft verstrekt (zie rechtsoverweging 8). Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien dat over deze medische aandoening informatie ontbreekt. In zoverre kan dan ook niet worden aangenomen dat eiser onvolledig is geweest in het (laten) verstrekken van medische informatie.
15. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat het BMA voldoende medische informatie tot zijn beschikking had om over eiser een medisch advies aan de staatssecretaris uit te brengen. Dat betekent dat om die reden de afwijzing van eisers aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 geen standhoudt. De rechtbank concludeert dan ook dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondeugdelijk is gemotiveerd en in strijd met artikel 3:2 van de Awb onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Gelet hierop acht de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank vindt dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht aan hem moet terugbetalen.
17. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing op het bezwaar moet nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 174,– aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.M. Manie, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 14 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.