ECLI:NL:RBDHA:2020:3273
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel en de bevoegdheid van de rechtbank
Op 3 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die een verzoek had ingediend tot tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel. De rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om te beslissen over het verzoek van de veroordeelde om de duur van het voorarrest in mindering te brengen op de ISD-maatregel. De rechtbank verduidelijkte dat artikel 38n, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht enkel van toepassing is op het moment van oplegging van de maatregel en niet op de tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de penitentiaire inrichting Rotterdam gedetineerd is en dat hij eerder een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar opgelegd heeft gekregen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en het rapport van de penitentiaire inrichting, waaruit bleek dat de veroordeelde nog onvoldoende vaardigheden heeft om met spanningen om te gaan en dat er een hoog risico op destabilisatie en gewelddadig gedrag bestaat bij onmiddellijke beëindiging van de maatregel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat voortzetting van de maatregel noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van overlast. Het verzoek van de raadsman om de maatregel te beëindigen of de duur van het voorarrest in mindering te brengen, werd afgewezen. De rechtbank heeft besloten dat de tenuitvoerlegging van de maatregel wordt voortgezet.