Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding, met producties,
- het tussenvonnis van 25 juli 2018;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- het proces-verbaal van descente en comparitie van partijen ter plaatse van
- de akte tot vermeerdering van eis van [de B.V.] , met producties;
- de akte uitlaten van [gedaagde] .
2.De feiten in conventie en in voorwaardelijke reconventie
, als heersend erf, en ten laste van de percelen [… 2] en [… 3](rechtbank: beide percelen thans perceel [I])
(eigendom van de door de laatst verschenen comparant vertegenwoordigde vennootschap), als lijdende erven, zulks om te komen van en te gaan naar de openbare weg, zijnde de [Openbare Weg] te [plaats 2]. Deze erfdienstbaarheid zal eerst kunnen worden uitgeoefend zodra het daartoe bestemde pad (=stoep) is aangelegd."
"pad"aangegeven hoe - aan de hand van de gevestigde erfdienstbaarheid - vervolgens in 1975 uitvoering is gegeven aan de ontsluiting van het perceel [II].
pad, dat bestaat uit gestort puin en een lengte heeft van ongeveer 100 meter, (ook) gebruikt om met een auto vanaf de [Openbare Weg] naar het perceel [II] te rijden en andersom, alsmede om auto's direct vóór dat perceel te parkeren op het aan haar ( [de B.V.] ) toebehorende perceel [I]. Met het oog op dit laatste heeft [gedaagde] op een gegeven moment het deel vóór zijn perceel dat wordt gebruikt om auto’s te parkeren bestraat door middel van klinkers. Het bestrate deel van het perceel van [de B.V.] biedt ruimte om twee auto’s te parkeren.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
wegom
te komen van en te gaan naarde openbare weg (de [Openbare Weg]). Daarbij is in het bijzonder de vraag of dat recht via de beoogde
wegalleen lopend of per (brom)fiets mag worden uitgeoefend, zoals [de B.V.] stelt, dan wel ook door middel van een auto, zoals [gedaagde] naar voren heeft gebracht. Voor wat betreft de juistheid van haar standpunt beroept [de B.V.] zich op het gegeven dat in de vestigingsakte is opgenomen dat het aan te leggen
pad,waarmee klaarblijkelijk de
wegin de zin van de gevestigde erfdienstbaarheid wordt bedoeld, is gelijkgesteld aan een
stoep. Hiermee wordt volgens [de B.V.] een voetpad/trottoir bedoeld.
stoepook een andere betekenis hebben dan voetpad of trottoir, zoals
een weg schuins tegen het talud van een dijk, waarmee men van een laaggelegen weg in een polder de hoger gelegen weg op de dijk kan bereiken, terwijl het hier aan de orde zijnde pad (bezien vanaf perceel [II]) schuin oploopt tegen het talud van de hoger gelegen [Openbare Weg]. Bovendien heeft [gedaagde] - onderbouwd en eveneens onweersproken - gesteld dat een helling en oprit in het [plaatselijk] dialect ook wel worden aangeduid als
stoep. Ook om deze reden duidt de notariële akte niet op een discrepantie ten aanzien van de inhoud van de gevestigde erfdienstbaarheid (van ‘weg’) enerzijds en het gebruik van de woorden “
pad (=stoep)” anderzijds wat betreft de wijze van uitoefening van die erfdienstbaarheid. De tekst van de notariële akte duidt er veeleer op dat het woord ‘stoep’ een verduidelijking is van het woord ‘pad’ in de door [gedaagde] onweersproken zin.
wegzo moet worden uitgelegd dat deze ook mag worden gebruikt met een auto of een ander motorvoertuig. Dit betekent dat de vordering sub II van [de B.V.] niet voor toewijzing in aanmerking komt.
te komen van en te gaan naarde [Openbare Weg]. Daarmee is de bedoeling van de erfdienstbaarheid glashelder. Nu er geen twijfel is over de tekst van de notariële akte op dit onderdeel, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling of de plaatselijke gewoonte meebrengt dat bij de notariële akte een erfdienstbaarheid is gevestigd met een inhoud (namelijk om te parkeren) zoals [gedaagde] stelt. De omstandigheid dat ter plaatse al geruime tijd en zonder tegenspraak wordt geparkeerd is niet relevant, nu het gaat om een erfdienstbaarheid van weg om te komen en te gaan en niet om te parkeren.
bezittervan een erfdienstbaarheid om te parkeren. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bezit komt het aan op uiterlijk waarneembare feiten waaraan het verkeer een erkenning van bezit vastknoopt en dus op feiten waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om als rechthebbende op te treden. Hiervan is nimmer sprake geweest. Er zijn geen feitelijke aanknopingspunten dat [gedaagde] de grond heeft bestraat met de pretentie rechthebbende te zijn van een erfdienstbaarheid, niet te goeder, noch te kwader trouw. [gedaagde] mocht op die plek die is gelegen op grond van [de B.V.] en pal naast de ingang van zijn perceel parkeren, niet meer en minder dan dat. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat door verjaring een erfdienstbaarheid van parkeren is ontstaan.
parkeerplaatsgebruik te blijven maken tot nader order, doch hooguit tot het moment dat [gedaagde] zijn perceel verkoopt. Tijdens de descente/comparitie van partijen heeft [de B.V.] een en ander nog eens bevestigd. Hierbij is van de zijde van [de B.V.] ook opgemerkt dat het parkeren zou mogen worden voortgezet op grond van een
persoonlijk recht.
5.De beslissing
€ 543,--) aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het uitspreken van dit vonnis;