Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser 1] ,
en,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Eiseres heeft een verblijfsvergunning bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij echtgenoot [eiser 1] ’, geldig tot 1 september 2020, hun minderjarige kind [naam 2] heeft een van eiseres afhankelijke verblijfsvergunning. Eiser 2 is de oudste minderjarige zoon van eisers. Hij heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [eiser 1] ’ die geldig is tot 1 september 2020 en is daarnaast zelfstandig in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
De jurisprudentie met betrekking tot de boetes op grond van de Wav is niet van toepassing, omdat het daarin gaat om een punitieve sanctie. Dat is een wezenlijk andere situatie dan het huidige geval. Bij de oplegging van een boete bestaat bijvoorbeeld de mogelijkheid tot matiging, waardoor verzachtende omstandigheden een rol kunnen spelen. Dat is bij de verlening of intrekking van een vergunning niet het geval.
Eisers voeren verder aan dat de verblijfsvergunningen van eiseres en het jongste zoontje van eiseres niet ingetrokken hadden mogen worden. Eiseres is langer dan vijf jaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning bepaalde tijd van niet tijdelijke aard, is ingeburgerd en heeft recht op voortgezet verblijf. Aan eiser 2 is reeds voortgezet verblijf toegekend. Op grond van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), C-557/17 (Y.Z. e.a.) dient voorafgaand aan intrekking een geïndividualiseerd onderzoek plaats te vinden, waarbij een evenwichtige en redelijke beoordeling van de belangen moet worden verricht. Ter zitting hebben eisers hierop aangevuld dat verweerder, gelet op bovengenoemd arrest, ten onrechte geen belangenafweging op grond van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn heeft gemaakt. Deze belangenafweging verschilt namelijk van de belangenafweging die op grond van artikel 8 EVRM wordt gemaakt.
Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:982) dat criteria die worden betrokken in de belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM overeenkomen met de belangenafweging in het kader van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Hetgeen eisers in het kader van artikel 8 EVRM naar voren hebben gebracht is door verweerder meegewogen in zijn belangenafweging. Eisers hebben niet nader geconcretiseerd op welke manier verweerder deze belangen in het kader van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn in dit geval anders had moeten wegen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de belangen van eisers voldoende in het bestreden besluit heeft betrokken.
Beslissing
Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.