ECLI:NL:RBDHA:2020:3201
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de uitkeringsduur van een WW-uitkering en de toepassing van de vier-uit-vijf-eis
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de duur van de WW-uitkering. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd die op 4 april 2019 inging, maar de uitkeringsduur was door verweerder vastgesteld op drie maanden. Eiser was van mening dat hij recht had op een langere uitkeringsduur, omdat hij voldeed aan de vier-uit-vijf-eis, die vereist dat iemand in ten minste vier van de vijf voorafgaande jaren over 208 of meer uren loon heeft ontvangen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de jaren 2014 tot en met 2018 niet aan deze eis voldeed, omdat hij in die periode niet in ten minste vier kalenderjaren over 208 of meer uren loon had ontvangen. Eiser had in de jaren 2017 en 2018 gewerkt, maar in de jaren 2014, 2015 en 2016 had hij kinderbijslag ontvangen, wat zijn arbeidsverleden beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van het verzorgingsforfait door verweerder correct was en dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verlengde WW-uitkering.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de uitkeringsduur op drie maanden te stellen. De uitspraak werd gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.