ECLI:NL:RBDHA:2020:320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van politieambtenaar na bereiken AOW-gerechtigde leeftijd en de toepassing van de ontslagbepaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2020 uitspraak gedaan over het beroep van een politieambtenaar die eervol ontslag had gekregen op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De eiser, geboren op 24 maart 1951, was sinds 1982 in dienst van de Nationale Politie en had op 24 september 2016 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De korpschef had op 12 februari 2018 besloten om eiser met ingang van 1 maart 2018 eervol te ontslaan, wat door eiser werd bestreden. Eiser stelde dat hij recht had om tot zijn zeventigste levensjaar door te werken en dat de korpschef hem ten onrechte niet had geïnformeerd over de gevolgen van het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd voor zijn dienstverband.

De rechtbank overwoog dat de formulering van de ontslagbepaling niet in de weg staat aan het toepassen van deze ontslaggrond na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. De rechtbank oordeelde dat de korpschef voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een bestendige gedragslijn was met betrekking tot het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd en dat deze gedragslijn consistent werd toegepast. Eiser had niet aangetoond dat hem een onvoorwaardelijke toezegging was gedaan dat hij na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd tot aan zijn zeventigste levensjaar mocht blijven werken. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging die door de korpschef was gemaakt, niet onzorgvuldig was en dat het beroep van eiser ongegrond was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8141

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Backer),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Hofkes).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 maart 2018 eervol ontslag verleend op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
Bij besluit van 14 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019, waarbij de zaak samen met de zaak SGR 18/8421 gevoegd is behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Zijdens verweerder was verder aanwezig [A] .
Tevens waren ter zitting aanwezig [B] , eiser in de zaak SGR 18/8421, en zijn gemachtigde mr. M.G.L. Boxma.
Na de zitting zijn de laatstgenoemde en de onderhavige zaak gesplitst. In de zaak SGR 18/8421 is vandaag eveneens uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.1
Eiser, geboren op 24 maart 1951, was sinds 1982 in dienst van de Nationale Politie. Bij besluit van 10 juni 2016 is eiser per 1 juli 2016 als functievolger geplaatst in de functie Medewerker Huisvestiging, Service en Middelen C.
1.2
Eiser heeft op 24 september 2016 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
1.3
Eiser is op 25 oktober 2017 medegedeeld dat de Nationale Politie voornemens is zijn aanstelling te beëindigen omdat hij de AOW-gerechtigde leeftijd had bereikt. Op
9 november 2017 heeft verweerder een daartoe strekkend voornemen uitgebracht, met als datum van het voorgenomen ontslag 1 januari 2018.
1.4
Naar aanleiding van de door eiser ontvangen zienswijze heeft verweerder bij het primaire besluit de voorgenomen ontslagdatum verschoven naar 1 maart 2018.
1.5
Eiser heeft met ingang van 1 maart 2018 de Nationale Politie verlaten.
1.6
De Bezwaaradviescommissie HRM (hierna: de Commissie) heeft verweerder geadviseerd het bezwaar van eiser gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. De Commissie is op basis van een grammaticale interpretatie van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder h, van het Barp (hierna: de ontslagbepaling) tot het oordeel gekomen dat het na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd niet meer mogelijk is om op deze grond ontslag te verlenen. De Commissie heeft voorts (ten overvloede) overwogen dat verweerder een te algemene en abstracte belangenafweging heeft verricht en de belangen van eiser niet kenbaar dan wel op inzichtelijke wijze heeft meegewogen.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het advies van de Commissie niet overgenomen en heeft het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser wil tot zijn zeventigste levensjaar doorgaan met werken en beoogt met dit beroep in dienst van verweerder terug te keren. Eiser stelt dat verweerder het advies van de Commissie ten onrechte niet heeft opgevolgd. Het ontslag kan niet op de toegepaste ontslagbepaling worden gebaseerd en is dus in strijd met het recht. Verweerder mag niet op een willekeurig moment na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd alsnog tot ontslag overgaan op die ontslaggrond. Door dit wel te doen heeft verweerder gehandeld in strijd met het verbod van willekeur. Eiser bestrijdt dat van een bestendige gedragslijn, op grond waarvan ontslag wordt verleend bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, sprake is. Ook betwist eiser, voor zover van een bestendig gedragslijn sprake is, dat deze gedragslijn consistent wordt toegepast. Aan de gedragslijn is toepassing gegeven pas nadat eiser al meer dan een jaar de AOW-gerechtigde leeftijd had bereikt. Verweerder heeft bij eiser het vertrouwen gewekt dat hij door zou mogen werken. Met het bestreden besluit is dit vertrouwen geschonden. Daarnaast is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd met betrekking tot de verrichte belangenafweging.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat de formulering van de ontslagbepaling niet in de weg staat aan het toepassen van deze ontslaggrond na de datum waarop de politieambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Eiser gaat van een te beperkte uitleg van de ontslagbepaling uit, die er in feite op neer komt dat een aanspraak op doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd ontstaat indien de werkgever de ontslagbepaling niet tijdig heeft ingeroepen. De nota van toelichting bij de ontslagbepaling (Stb. 2008, 142) bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgever een dergelijke beperkte uitleg van de ontslagbepaling voor ogen heeft gehad. Ook blijkt uit de memorie van toelichting (TK 2006-2007, 30960 nr. 3, p. 3) bij het wetsvoorstel tot intrekking van het “Besluit van 13 september 1945 houdende vaststelling van een leeftijdsgrens voor het vervullen van openbare functies (Stb. F 173)” dat de intrekking van de ontslagverplichting die destijds bij het bereiken van 65-jarige leeftijd bestond, niet tot gevolg heeft dat voor overheidswerknemers een recht op doorwerken na die leeftijd ontstaat, maar dat doorwerken mogelijk is indien de werkgever en de werknemer dit willen. Verder is van belang dat uit de memorie van toelichting (TK 2014-2015, 34073, nr. 3, p. 12 en p. 13) bij de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd blijkt dat met deze wet het vergemakkelijken van het werken na de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt doordat een lichter arbeidsrechtelijk regime, met geringe rechtsbescherming voor de AOW-gerechtigden wordt ingevoerd. Hiermee wordt het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd gefaciliteerd, maar wordt geen aanspraak daarop in de wet gevestigd. In lijn daarmee is op grond van de onderhavige ontslagbepaling ook ontslag mogelijk na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
Gezien het vorenstaande slaagt deze beroepsgrond niet.
5.2
Uit de tekst van de ontslagbepaling blijkt dat het gaat om een “kan-bepaling”. Dit betekent dat ontslagverlening vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, geen automatisme is. Het bevoegd gezag komt bij de toepassing van de ontslagbepaling een discretionaire bevoegdheid toe. Een besluit genomen met toepassing van deze bevoegdheid dient door de rechtbank terughoudend te worden getoetst.
5.3
Verweerder heeft geen beleid vastgesteld over de wijze waarop deze discretionaire bevoegdheid wordt toegepast. Verweerder heeft een gedragslijn “Doorwerken na AOW leeftijd?” op schrift gesteld met betrekking tot de te volgen werkwijze ten aanzien van verzoeken van medewerkers om na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd te mogen blijven werken. Een eerste versie van de op schrift gestelde gedragslijn dateert van 8 januari 2016. Aan de rechtbank zijn door verweerder tevens versies van 8 juni 2016 en 3 augustus 2016 overgelegd. De gedragslijn is op of omstreeks 2 november 2017 in de organisatie van verweerder bekendgemaakt.
5.3.1
De standaard werkwijze volgens de gedragslijn is dat aan de medewerkers ontslag wordt verleend bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd op basis van de ontslagbepaling. Dit geldt voor alle medewerkers. Slechts in incidentele gevallen waarbij aantoonbaar sprake is van een belang vanuit de bedrijfsvoering (bijvoorbeeld unieke kennis die moet worden overgedragen of een project dat nog niet gereed is met hoog afbreukrisico) kan hiervan onder voorwaarden worden afgeweken en zal het verzoek van een medewerker om te mogen doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd gehonoreerd mogen worden. Gezien de problematiek van het korps bestaande in een algemene overbezetting, staat het werkgeversbelang centraal in deze afweging en niet het belang van de medewerker. Hierom dient vooralsnog zeer terughoudend met toekenning te worden omgegaan. Ieder verzoek tot doorwerken (van de medewerker en/of de leidinggevende) moet worden voorgelegd aan de eenheids-chef, voorzien zijn van een advies namens het diensthoofd HRM alvorens de lijnchef besluit af te wijken van de standaard werkwijze. Bij doorwerken na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt de bestaande aanstelling beëindigd en wordt een nieuw aanstellingsbesluit gemaakt (het “knippen” van de aanstelling).
Verder bepaalt de gedragslijn, voor zover hier van belang, dat de leidinggevende tijdig, dat wil zeggen uiterlijk een jaar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, met de medewerker in gesprek gaat, waarin de medewerker erop gewezen wordt dat de leidinggevende voornemens is om gebruik te maken van de kan-bepaling om de medewerker te ontslaan bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
5.4
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat ten tijde van het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd door eiser, de gedragslijn nog niet was vastgesteld. Ten tijde van de invoering van het nieuwe personeelssysteem Youforce was de gedragslijn wel vastgesteld en uit dat systeem is het verweerder gebleken dat ten aanzien van 80 medewerkers, waaronder eiser, verzuimd is om hen te informeren over de gevolgen van het bereiken van deze leeftijd voor zijn dienstverband en daarover een besluit te nemen. Verweerder heeft ten aanzien van al deze medewerkers alsnog aan de hand van de criteria uit de gedragslijn een belangenafweging verricht om te bezien of van een incidenteel geval als bedoeld in de gedragslijn sprake is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de door verweerder gegeven uitleg te twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn organisatie een bestendig gedragslijn wordt gehanteerd met betrekking tot het doorwerken na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, en dat deze gedragslijn consistent wordt toegepast. Het feit dat verweerder heeft verzuimd eiser in de aanloop naar de datum waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte, te informeren over de gevolgen van het bereiken van deze leeftijd voor zijn dienstverband en daarover een besluit te nemen, doet daaraan niet af en betekent niet dat verweerder ten aanzien van eiser niet alsnog volgens de gedragslijn een belangenafweging mocht maken. Ten tijde van het primaire besluit was de gedragslijn immers al bekendgemaakt. Nu verweerder ten aanzien van alle genoemde 80 medewerkers alsnog zodanige belangenafweging heeft verricht en een besluit heeft genomen, kan niet gezegd worden dat verweerder ten aanzien van eiser in strijd handelt met het verbod van willekeur door alsnog toepassing te geven aan die gedragslijn.
5.5
De rechtbank acht de gedragslijn verder niet kennelijk onredelijk. Ondanks dat conform de gedragslijn zeer terughoudend met inwilliging van verzoeken om te mogen doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd dient te worden omgegaan, maakt de gedragslijn het doorwerken na AOW-gerechtigde leeftijd niet onmogelijk. Verweerder heeft in het verweerschrift nader toegelicht dat de beslissing om terughoudend met het inwilligen van zulke verzoeken om te gaan, voortgekomen is uit de problematiek binnen de Nationale Politie op het gebied van financiën en bestaande boventalligheid en onderbezetting, en uit de wens van de organisatie om zo snel mogelijk in een gezonde situatie te komen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze beslissing de grenzen van een redelijke bedrijfsvoering niet te buiten gaat.
5.6
Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hem een onvoorwaardelijke toezegging door een daartoe bevoegd persoon is gedaan waaraan eiser het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat hij na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd tot aan zijn zeventigste levensjaar mag blijven werken. Hetgeen eiser over het gesprek met P&O aangaande de achttienmaanden-regeling heeft verklaard en zijn ter zitting overgelegde brief gericht aan de ACP-bond, zijn onvoldoende concreet voor een ander oordeel. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
5.7
Verweerder heeft ten aanzien van eiser de in de gedragslijn voorgeschreven belangenafweging verricht. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval van een incidentele situatie als bedoeld in de gedragslijn, die afwijking van de daarin beschreven standaard werkwijze rechtvaardigt, geen sprake is.
Verweerder heeft afdoende gemotiveerd waarom aan het dienstbelang van de organisatie, dat gediend wordt met ontslagverlening aan het merendeel van de AOW-gerechtigden, een zwaarder gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij langer doorwerken. Met het verschuiven van de voorgenomen ontslagdatum met twee maanden, waarmee tegemoet is gekomen aan de door eiser in zijn zienswijze aangevoerde zorg dat hij voldoende tijd nodig had om zijn pensioen tijdig aan te vragen, heeft verweerder rekening gehouden met de individuele belangen van eiser. Eiser heeft hierdoor zijn pensioenaanvraag bij het ABP tijdig kunnen indienen. De rechtbank is niet gebleken van belangen zijdens eiser die door verweerder niet of in redelijkheid onvoldoende zijn meegewogen. Van een onzorgvuldige belangenafweging is dan ook geen sprake.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzitter, en mr. drs. J.J.P. Bosman en
mr. drs. D. Biever, leden, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Besluit algemene rechtspositie politie
Artikel 94
1. Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf of ingevolge artikel 7 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement, artikel 88a, 89, 90, 91, 92, of 93 kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
(…);
h. het bereiken van de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat;
(…).
2 Een ontslag op grond van het eerste lid, onderdelen a, e, f, g en h wordt steeds eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan de dag, volgende op die waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was, met dien verstande dat een ontslag op grond van het eerste lid, onderdeel g, eerst kan ingaan vier weken nadat het ontslagbesluit aan de ambtenaar is bekendgemaakt, tenzij sprake is van dringende redenen.
(…).