ECLI:NL:RBDHA:2020:320
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontslag van politieambtenaar na bereiken AOW-gerechtigde leeftijd en de toepassing van de ontslagbepaling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2020 uitspraak gedaan over het beroep van een politieambtenaar die eervol ontslag had gekregen op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De eiser, geboren op 24 maart 1951, was sinds 1982 in dienst van de Nationale Politie en had op 24 september 2016 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De korpschef had op 12 februari 2018 besloten om eiser met ingang van 1 maart 2018 eervol te ontslaan, wat door eiser werd bestreden. Eiser stelde dat hij recht had om tot zijn zeventigste levensjaar door te werken en dat de korpschef hem ten onrechte niet had geïnformeerd over de gevolgen van het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd voor zijn dienstverband.
De rechtbank overwoog dat de formulering van de ontslagbepaling niet in de weg staat aan het toepassen van deze ontslaggrond na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. De rechtbank oordeelde dat de korpschef voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een bestendige gedragslijn was met betrekking tot het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd en dat deze gedragslijn consistent werd toegepast. Eiser had niet aangetoond dat hem een onvoorwaardelijke toezegging was gedaan dat hij na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd tot aan zijn zeventigste levensjaar mocht blijven werken. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging die door de korpschef was gemaakt, niet onzorgvuldig was en dat het beroep van eiser ongegrond was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.