ECLI:NL:RBDHA:2020:3199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5392
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht en ondeugdelijke motivering in arbeidsongeschiktheidsbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres, die zich vanuit de WW ziek had gemeld, was het niet eens met de beslissing van het Uwv dat zij voor 37,40% arbeidsongeschikt was. Het primaire besluit van 4 februari 2019, waarin deze arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld, werd door eiseres bestreden. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv in strijd was met de hoorplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres was niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord voordat het besluit werd genomen, en de rechtbank concludeerde dat de uitzonderingen op de hoorplicht niet van toepassing waren. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, omdat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in beroep was aangepast, wat leidde tot het vervallen van een functie. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, waardoor de toekenning van de WIA-uitkering op basis van 37,40% arbeidsongeschiktheid werd gehandhaafd. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.H. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder medegedeeld dat hij eiseres voor 37,40% arbeidsongeschikt acht, op basis waarvan aan haar met ingang van
25 maart 2019 een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt toegekend.
Bij besluit van 11 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 4 oktober 2017 heeft eiseres zich vanuit de WW ziek gemeld vanwege klachten aan haar rechterschouder ten gevolge van diverse operaties in verband met een mammacarcinoom. Aan haar is vanaf 26 juni 2017 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Met een aanvraag van 27 december 2018 heeft eiseres verzocht om een WIA-uitkering.
2.1.
In verband met de hiervoor genoemde aanvraag heeft op 26 november 2018 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en daarnaast is eiseres bij de primaire verzekeringsarts op het spreekuur geweest. Tijdens het spreekuur is onder meer een anamnese afgenomen en werd eiseres lichamelijk onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft van zijn bevindingen een rapport opgemaakt. Hierin staat onder meer vermeld dat eiseres heeft aangegeven dat haar schouder en nekklachten na de operatie niet echt zijn veranderd. De primaire verzekeringsarts komt op basis van zijn onderzoek en bevindingen tot de conclusie dat de ervaren schouderklachten niet volledig te objectiveren zijn op basis van medische afwijkingen. Er lijkt volgens de primaire verzekeringsarts een angstcomponent mee te spelen. Tegen die achtergrond concludeert de primaire verzekeringsarts dat eiseres in staat is schouder besparend werk - onder schouderhoogte - te verrichten. Eiseres haar belastbaarheid is vervolgens opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 januari 2019.
2.2.
De primaire arbeidsdeskundige heeft hierna onderzoek verricht en de bevindingen neergelegd in een rapport van 1 februari 2019. Op basis van de FML van de primaire verzekeringsarts zijn de volgende functies geschikt geacht voor eiseres: productie-medewerker industrie (SBC-code 111180), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), chauffeur personenbusje (SBC-code 282160) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010).
2.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres 37,40% arbeidsongeschikt is te achten. Met ingang van 25 maart 2019 is haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Verweerder heeft hieraan voornoemde rapporten van de primaire verzekeringsarts en de primaire arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd.
3.1.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres op 29 maart 2019 gezien en haar medisch onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts b&b dossierstudie verricht. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 5 juni 2019. In dit rapport staat onder meer vermeld dat eiseres zich volledig arbeidsongeschikt acht, echter concludeert de verzekeringsarts b&b dat zij niet aan de daarvoor geldende criteria voldoet. De verzekeringsarts b&b komt vervolgens tot de conclusie dat aanvullend eigen onderzoek en bestudering van het dossier geen aanleiding geven af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts, zodat de beperkingen in de FML van 11 januari 2019 in voldoende mate rekening houden met de fysieke en psychische belastbaarheid van eiseres.
3.2.
Vervolgens heeft verweerder een onderzoek door de arbeidsdeskundige b&b laten verrichten. In het rapport van 9 juli 2019 staat vermeld dat na de heroverweging in bezwaar de mate van arbeidsongeschiktheid wordt gehandhaafd. Eiseres is dan ook voor 37,40% arbeidsongeschikt te achten.
3.3.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen voornoemde achtergrond ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust daarom eveneens op het standpunt dat eiseres vanaf 25 maart 2019 voor 37,40% arbeidsongeschikt is te achten, zodat zij per die datum recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Verweerder heeft hieraan bovengenoemde rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
4.1.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij betoogt – samengevat weergegeven – dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat haar gezondheidsklachten onvoldoende in de FML zijn vastgelegd. Ten eerste had verweerder niet mogen afzien van het horen van eiseres. Daarnaast zijn de bijwerkingen van haar medicatiegebruik onvoldoende in de beoordeling betrokken. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres bijsluiters van medicatie overgelegd. Voorts betoogt eiseres (met name) meer beperkt te zijn ten aanzien van haar concentratievermogen, staan en reiken. Tot slot acht eiseres zich ongeschikt voor de functies productiemedewerker industrie, machinaal metaalbewerker en chauffeur personenbusje.
4.2.
Naar aanleiding van eiseres haar beroepsgronden heeft een verzekeringsarts b&b op 14 februari 2020 nogmaals gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b komt in een aanvullend rapport tot de conclusie dat eiseres vanwege het gebruik van de medicatie mirtazepine en oxazepam en de kans daardoor op verminderde concentratie en verminderd reactievermogen, niet beroepsmatig mag autorijden en niet met gevaarlijke machines mag werken. Deze conclusie heeft de verzekeringsarts b&b aanleiding gegeven de FML aan te passen en beperkingen op te nemen ten aanzien van de beoordelingspunten 1.9 en 2.10.
4.3.
Ook de arbeidsdeskundige b&b heeft in beroep nogmaals gerapporteerd. Doordat de FML in beroep is aangepast op twee beoordelingspunten, concludeert de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 14 februari 2020 dat de functie chauffeur personenbusje (SBC-code 282160) komt te vervallen. Verder gaven de arbeidsdeskundige beroepsgronden de arbeidsdeskundige b&b geen aanleiding om de overige functies te laten vervallen. Tot slot concludeert de arbeidsdeskundige b&b dat eiseres haar verdiencapaciteit niet verandert met het vervallen van de derde geduide functie. Hierdoor blijft eiseres haar mate van arbeidsongeschiktheid, aldus de arbeidsdeskundige b&b, eveneens gelijk.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
In artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld dat het bestuursorgaan voordat het op het bezwaar beslist de belanghebbende, in dit geval eiseres, in de gelegenheid stelt te worden gehoord. In artikel 7:3 van de Awb zijn de uitzonderingen opgesomd waarbij het bestuursorgaan van het horen kan afzien.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat de hoorplicht een essentieel onderdeel vormt van de bezwaarschriftprocedure. Slechts bij uitzondering mag van het horen worden afgezien. De in artikel 7:3 van de Awb vermelde gronden om van het horen af te zien dienen dan ook restrictief te worden toegepast.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord voordat op het bezwaar werd beslist. De rechtbank stelt eveneens vast dat de in artikel 7:3 van de Awb opgenomen uitzonderingsgronden niet van toepassing zijn op de onderhavige zaak. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genomen.
5.4.
De rechtbank stelt eveneens vast dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat de FML in beroep is aangepast en ten gevolge van die aanpassing een functie is komen te vervallen. Vanwege deze wijzigingen is het bestreden besluit pas in beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidsdeskundige onderbouwing. Het bestreden besluit is aldus tevens in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb genomen.
5.5.
De rechtbank zal het beroep van eiseres gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen vanwege een schending van de hoorplicht en het ontbreken van een deugdelijke motivering. In het navolgende zal de rechtbank bezien of zij met toepassing van artikel
8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kan laten.
5.6.
Ter beantwoording van deze vraagt oordeelt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de in beroep aangepaste FML van 14 februari 2020. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsarts b&b eiseres haar medicatiegebruik bij de heroverweging in bezwaar onvoldoende in de beoordeling heeft betrokken, hetgeen heeft geleid tot het onder punt 5.4 en 5.5 genoemde resultaat. De rechtbank stelt eveneens vast dat de verzekeringsarts b&b deze onjuistheid op een correcte wijze heeft verwerkt in de FML door eiseres te beperken op beroepsmatig autorijden en het werken met gevaarlijke machines. Het is de rechtbank op basis van de beroepsgronden niet gebleken dat vanwege eiseres haar medicatiegebruik ten tijde van de datum in geding, verdergaande of andersoortige beperkingen hadden moeten worden opgenomen in de FML. Met betrekking tot de overige beperkingen in de FML heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank, al bij de heroverweging in bezwaar, inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak was af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Alle gezondheidsklachten zijn daarbij kenbaar bij de beoordeling van de verzekeringsarts b&b betrokken.
5.7.
Voor zover eiseres in beroep specifiek heeft betoogd dat haar gezondheidsklachten – en dan met name de belemmeringen ten aanzien van het staan, reiken en haar concentratie-vermogen – onvoldoende in de FML zijn opgenomen, faalt dit betoog. Ter zitting heeft eiseres immers verklaard dat haar belemmeringen ten aanzien van het staan en reiken zijn ontstaan na een operatie in mei 2019. De rechtbank volgt daarom verweerder in zijn standpunt dat deze belemmeringen aldus na de datum in geding zijn ontstaan zodat deze niet betrokken kunnen worden bij de beoordeling van de belastbaarheid van eiseres ten tijde van de datum in geding. Ten aanzien van de belemmeringen die eiseres ervaart vanwege haar concentratievermogen, is ter zitting besproken en door eiseres erkend dat dit medisch moeilijk is vast te stellen omdat dit een persoonlijke ervaring is. Hoewel de rechtbank tegen deze achtergrond begrip heeft voor de beleving van klachten door eiseres en haar daar serieus in neemt, kan het hebben van klachten binnen het wettelijk kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet automatisch tot de conclusie leiden dat er dus ook (ernstigere) beperkingen voor arbeid moeten worden opgenomen in de FML. De beleving van klachten, hoe bepalend ook voor het dagelijks functioneren, kan volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend zijn bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen zijn vast te stellen. Uitsluitend medisch objectieve informatie kan een grondslag vormen voor het aannemen van beperkingen in het kader van de arbeidsongeschiktheidswetten. Omdat de concentratieklachten van eiseres niet medisch objectief kunnen worden onderbouwd, kan hetgeen zij daaromtrent heeft aangevoerd dus geen afbreuk doen aan de conclusie van de verzekeringsarts b&b. In dit verband wenst de rechtbank nog te benadrukken dat het volgens vaste rechtspraak tot de specifieke taak en deskundigheid van een (bezwaar)verzekeringsarts behoort om medische gegevens te wegen en te vertalen in beperkingen aan de belastbaarheid van een betrokkene. Dat geldt zowel voor lichamelijke als psychische beperkingen.
5.8.
Uitgaande van de juistheid van de in beroep aangepaste FML ziet de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. De rechtbank stelt bij dit oordeel voorop dat de primaire arbeidsdeskundige bij het duiden van de functies de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling voldoende duidelijk heeft gemotiveerd. Eiseres haar belastbaarheid wordt volgens deze arbeidsdeskundige bij de functies niet overschreden. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b bij de heroverweging in bezwaar inzichtelijk en navolgbaar uiteengezet waarom er geen aanleiding was af te wijken van het primaire oordeel. Vanwege de aanpassing van de FML in beroep heeft de arbeidsdeskundige b&b in het rapport van 14 februari 2020 aanleiding gezien de derde functie te laten vervallen. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige b&b in hetzelfde rapport op een navolgbare wijze toegelicht waarom er geen grond is voor de conclusie dat eiseres – met uitzondering van de vervallen functie chauffeur personenbusje – ongeschikt is voor de overige, onder punt 2.2. weergegeven, geduide functies. De rechtbank ziet tegen deze achtergrond in hetgeen in beroep is aangevoerd geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen. Daarmee is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op 37,40% bepaald.
6. Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies. Verweerder heeft aan eiseres terecht een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Voorafgaand aan het nemen van dat besluit heeft verweerder echter een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure geschonden, namelijk de hoorplicht. Daarnaast heeft verweerder een ondeugdelijke motivering aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Het voorgaande leidt tot een gegrond beroep en tot het vernietigen van het bestreden besluit. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit kunnen, gelet op het hiervoor overwogene, evenwel geheel in stand blijven, zodat de uitkering terecht is berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 37,40%. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten voor het instellen van beroep. De proceskosten van eiseres stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en het formulier proceskosten vast op € 1.180,21 (reis- en verblijfkosten van
€ 25,46, kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 1.050,00 – 1 punt voor indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en wegingsfactor 1. – en € 104,75 voor de door de rechtbank als redelijk aangemerkte medische kosten).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.180,21.
Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2020 door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl
de griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.