ECLI:NL:RBDHA:2020:3195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van haar Ziektewetuitkering. Eiseres had zich op 15 januari 2018 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de medische informatie die eiseres had overgelegd geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door de verzekeringsartsen was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat eiseres vanaf 22 maart 2019 niet meer recht had op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiseres adequaat hadden beoordeeld en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun rapporten te twijfelen. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres dat haar gezondheidsklachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling en dat zij niet geschikt was voor de aangeboden functies. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.P.J.M. Van Gestel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.H Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 22 maart 2019 beëindigd.
Bij besluit van 9 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 15 januari 2018 meldt eiseres zich ziek vanuit de Werkloosheidswet (WW) en is aan haar een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling zijn de beperkingen van eiseres door een verzekeringsarts in dienst van verweerder vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 november 2018. Aan de hand van deze FML zijn door de arbeidsdeskundige diverse functies geduid. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit vastgesteld dat eiseres vanaf 22 maart 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust aldus eveneens op het standpunt dat eiseres per 14 januari 2019 niet meer dan 65% arbeidsongeschikt is te achten waardoor zij vanaf 22 maart 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Verweerder heeft aan deze besluitvorming de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij voert aan dat (het complexe samenspel van) haar gezondheidsklachten zijn onderschat en daardoor te weinig beperkingen zijn opgenomen in de FML. Ter onderbouwing heeft eiseres medische informatie van haar huisarts en van GGZ Rivierduinen overgelegd. Daarnaast had vanwege haar COPD een beperking moeten worden aangenomen bij de rubriek aanpassing aan fysieke omgevingseisen met betrekking tot stof, rook, gassen en dampen (punt 3.6.). Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat zij niet geschikt is voor de functie inpakker vanwege de drukke werkomgeving (punt 3.7.) en overbelasting van hoofdbewegingen (punt 4.17.).
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
Eiseres is op 13 november 2018 door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur gezien. De primaire verzekeringsarts heeft haar bevindingen neergelegd in een rapport van 26 november 2018. Hierin is opgenomen dat bij eiseres een (recidiverende) depressieve stoornis, en COPD is vastgesteld. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat eiseres ongeschikt is voor de maatgevende arbeid. Vanwege zowel psychische als lichamelijke klachten van eiseres heeft de primaire verzekeringsarts beperkingen opgenomen bij de rubrieken: persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Eiseres haar belastbaarheid is weergegeven in een FML.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 17 april 2019 een rapport uitgebracht. Hierin staat onder meer vermeld dat het aanvullend eigen onderzoek en de bestudering van de gegevens geen aanleiding gaven de beslissing van de primaire verzekeringsarts te herzien. Hoewel eiseres zich volledig arbeidsongeschikt acht, ziet de verzekeringsarts b&b daar geen aanleiding toe, omdat zij niet aan de daarvoor geldende criteria voldoet. De beperkingen in de FML houden volgens de verzekeringsarts b&b in voldoende mate rekening met de aanwezige pathologie.
4.4.
Op 17 januari 2020 en 10 februari 2020 heeft de verzekeringsarts b&b nogmaals gerapporteerd, naar aanleiding van beroepsgronden van eiseres. In het rapport van
17 januari 2020 heeft hij inhoudelijk gereageerd op medische stukken die eiseres heeft overgelegd. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de nieuw ingebrachte informatie hem geen reden geeft om zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen. In het rapport van
10 februari 2020 heeft de verzekeringsarts b&b onder meer gereageerd op het medisch stuk van GGZ Rivierduinen van 6 november 2019 en concludeert hij dat deze medische informatie ziet op een periode ruim na de datum in geding. Daarnaast stelt de verzekeringsarts b&b zich, naar aanleiding van de daarop ziende beroepsgronden, op het standpunt dat eiseres kampt met lichte COPD, dat met medicatie goed onder controle is. Bovendien heeft eiseres ten tijde van het primaire onderzoek aangegeven dat zij last ervaart van vocht en warmte, zodat er volgens de verzekeringsarts b&b geen aanleiding is een aanvullende beperking aan te nemen voor rook of dampen.
4.5.
Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier bestudeerd en medisch onderzoek verricht. Bovendien zijn alle door eiseres geuite gezondheidsklachten kenbaar in de beoordeling van de verzekeringsarts b&b betrokken. Gelet hierop, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het verzekerings-geneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.6.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het door verweerder uitgevoerde medisch onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies voor onjuist te houden. Voor zover eiseres onder verwijzing naar de informatie van de huisarts en psychiater heeft betoogd dat haar klachten onvoldoende in de beoordeling zijn betrokken, faalt dit betoog. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank – allereerst bij de heroverweging in bezwaar en vervolgens in twee aanvullende rapporten – inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak is af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De rechtbank neemt daarbij ten aanzien van de psychische klachten nog het volgende in aanmerking. De verzekeringsarts b&b heeft bij de heroverweging in bezwaar en in het aanvullend rapport van 17 januari 2020 gemotiveerd uiteen gezet op welke wijze de FML tegemoet komt aan eiseres haar klachten ten tijde van de datum in geding. Met deze FML is eiseres volgens deze artsen in zeer ruime mate gevolgd in haar klachten. Er is immers een urenbeperking aangenomen naast zeer ruime beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De in beroep overgelegde medische stukken kunnen tegen die achtergrond geen afbreuk doen aan deze in de FML neergelegde vertaling van (met name) haar vermoeidheids- en psychische klachten ten tijde van de datum in geding. Alhoewel de rechtbank zich bewust is dat eiseres zelf haar klachten als ernstig invaliderend ervaart –zoals ook ter zitting toegelicht – kan de rechtbank bij de onderhavige beoordeling niet uitsluitend afgaan op hoe eiseres haar klachten zelf ervaart. In het kader van de arbeidsongeschiktheidswet- en regelgeving is het immers noodzakelijk dat subjectieve klachten (kunnen) worden vertaald naar beperkingen. Dat kan alleen als die klachten ook een medisch objectieve onderbouwing hebben. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar klachten op het dagelijks leven, ontbeert bijvoorbeeld de door eiseres ervaren extreme vermoeidheid (en de in dit licht gestelde beperkingen ten aanzien van onder meer verdelen van aandacht, handelingstempo en herinneren) die noodzakelijke medisch objectieve onderbouwing. Bij dit oordeel neemt de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts b&b uit het aanvullend rapport van
10 februari 2020 mede in aanmerking, waarin deze stelt dat de toegenomen klachten die volgen uit het medisch stuk van 6 november 2019 niet kunnen zien op eiseres haar gezondheidssituatie ten tijde van de datum in geding.
4.7.
Het betoog van eiseres dat vanwege de COPD een beperking had moeten worden aangenomen op punt 3.6. in de rubriek aanpassing aan fysieke omgevingseisen, slaagt evenmin. De rechtbank overweegt hiertoe dat de verzekeringsarts b&b in het aanvullend rapport van 10 februari 2020 inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is voor een beperking op rook of dampen. Ook hetgeen eiseres hieromtrent ter zitting heeft verklaard, geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie van de verzekeringsarts b&b. Het is de rechtbank duidelijk dat eiseres ook op dit punt haar klachten ernstiger acht dan de verzekeringsarts b&b en dat zij vindt dat verweerder haar belastbaarheid overschat. De rechtbank herhaalt in dit verband dat in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geldt dat niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend zijn, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank op basis van de beroepsgronden geen aanleiding ziet de medische grondslag van het bestreden besluit niet te onderschrijven.
4.9.
Met betrekking tot de arbeidsdeskundige beoordeling van eiseres overweegt de rechtbank als volgt. De primaire arbeidsdeskundige heeft de volgende functies geschikt geacht voor eiseres: machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), productiemedewerker machinaal inpakker
(SBC-code 111175), inpakker (SBC-code 111190) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). De arbeidsdeskundige b&b heeft bij de heroverweging in bezwaar twee functies, te weten productiemedewerker industrie en productiemedewerker machinaal inpakker, laten vervallen. Ondanks het vervallen van de functies is er volgens de arbeidsdeskundige b&b geen reden af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige, omdat eiseres met de overgebleven functies meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen.
4.10.
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij ongeschikt is voor de functie inpakker overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat op basis van de functieomschrijving geconcludeerd kan worden dat sprake is van een continu drukke werkomgeving. De rechtbank volgt dit betoog niet, nu – anders dan bij de vervallen functie productiemedewerker machinaal inpakker (met nummer 8451.9999.012) – het punt 3.7.1. niet voorkomt in de Resultaat functiebeoordeling, zodat van een overschrijding van de belastbaarheid geen sprake kan zijn. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband nog op ook het gegeven dat in de functiebeschrijving staat opgenomen dat sprake is van een productieruimte waar machinelawaai is en radiogeluid, in de heroverweging is meegenomen zoals door de gemachtigde van verweerder ter zitting is toegelicht. Het beroep biedt daarmee geen aanleiding afwijkend van de besluitvorming te oordelen. Daar waar eiseres in dit verband verwijst naar haar gevoeligheid voor stress, benadrukt de rechtbank dat bij de weging van de functies uit wordt gegaan van wat medisch aan beperkingen is vastgesteld en door de rechtbank als juist bevonden. De rechtbank stelt in dit verband vast dat de onderhavige functie niet strijdig is met die beperkingen. Het betoog van eiseres dat sprake is van een overbelasting op hoofdbewegingen volgt de rechtbank evenmin. De arbeidsdeskundige b&b heeft in het aanvullend rapport van 12 februari 2020 navolgbaar uiteengezet dat er bij deze functie geen sprake is van een overschrijding van de normaalwaarden bij rotatie en anteflexie/retroflexie. De gemachtigde van verweerder heeft dit standpunt ter zitting nogmaals nader toegelicht. Bij anteflexie/retroflexie mogen bewegingen maximaal 45 graden zijn en bij rotatie maximaal 60 graden. Bij de functie inpakker wordt de normaalwaarde bij beide bewegingen niet overschreden. Het standpunt van verweerder dat bij deze functie evenmin sprake is van ‘frequente uitslagen’, zoals in de FML opgenomen, is ter zitting eveneens (voldoende) duidelijk toegelicht door de gemachtigde van verweerder. De rechtbank volgt diens uitleg dat een totale frequentie van 100 maal per uur niet te belastend is voor eiseres, omdat de in de graden aangegeven belastingeisen ruim onder de normaalwaarden blijven en er sprake is van een beperkte belasting op beide spiergroepen. Ook de arbeidsdeskundige b&b heeft in laatstgenoemde rapportage opgemerkt dat van de in de FML genoemde ‘frequentie uitslagen’ bij deze functie geen sprake is.
4.11.
Aangezien eiseres met het vervullen van de functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 65% bedraagt, heeft verweerder de ZW-uitkering terecht beëindigd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2020 door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl
de griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.