Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 april 2020 in de zaak tussen
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers(gemachtigde: mr. S. Karkache),
het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder(gemachtigde: J.M. Stedelaar).
Procesverloop
Overwegingen
2. Bezwaar en beroep ingevolge de Awb, en dus ook een verzoek om voorlopige voorziening, zijn alleen mogelijk indien sprake is van een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3. Verzoekers vragen om een voorlopige voorziening naar aanleiding van verweerders brief van 29 januari 2020. Verzoekers hebben tegen deze brief bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze brief geen besluit is. Verzoekers hebben een aanvraag om bijstand ingediend. Verweerder heeft hen in de brief van 29 januari 2020 gevraagd om hun aanvraag met een aantal met name genoemde stukken aan te vullen en deze mee te nemen naar de afspraak van 5 februari 2020. Verweerder heeft verzoekers ook geïnformeerd dat, indien zij dit niet, of niet volledig doen, hun aanvraag om bijstand niet zal worden behandeld. Verweerder heeft met de brief van 29 januari 2020 nog geen besluit op de aanvraag van verzoekers genomen. Deze brief is niet gericht op enig rechtsgevolg en daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4. Het bezwaar tegen de brief van 29 januari 2020 heeft geen enkele kans van slagen. Verweerder zal het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu er nog geen sprake is van een besluit op de aanvraag om een bijstandsuitkering dat onderwerp kan zijn van heroverweging in een bezwaarprocedure, bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom als kennelijk ongegrond af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.