ECLI:NL:RBDHA:2020:319
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontslag van politieambtenaar na bereiken AOW-gerechtigde leeftijd en de toepassing van de ontslagbepaling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over een ontslagbesluit. Eiser, die in 1950 geboren is en sinds 2003 in dienst was bij de Nationale Politie, heeft op 24 mei 2016 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Verweerder verleende eiser op 5 maart 2018 eervol ontslag per 1 juli 2018 op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft overwogen dat de formulering van de ontslagbepaling niet in de weg staat aan het toepassen van deze ontslaggrond na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Eiser stelde dat verweerder de ontslagbepaling onjuist interpreteert en dat er geen onvoorwaardelijke toezegging was gedaan dat hij mocht doorwerken. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de boventalligheid en onderbezetting binnen het korps een verdergaande afwijking van de gedragslijn niet rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de belangen van de organisatie zwaarder wogen dan die van eiser.
De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gedragslijn consistent werd toegepast en dat de belangenafweging zorgvuldig was. Eiser had geen recht op doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd, en de rechtbank vond geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 januari 2020.