ECLI:NL:RBDHA:2020:318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring van bezoldiging van een ambtenaar wegens weigering mee te werken aan arbeidsdeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een ambtenaar, en de korpschef van politie. De eiser was sinds 1980 in dienst en was arbeidsongeschikt geraakt door een verkeersongeval. De korpschef had de bezoldiging van de eiser vervallen verklaard op grond van artikel 44, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp), omdat de eiser had geweigerd mee te werken aan een arbeidsdeskundig onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser herhaaldelijk was opgeroepen voor dit onderzoek, maar niet was verschenen. De rechtbank overwoog dat de oproep voor het arbeidsdeskundig onderzoek een redelijk voorschrift was en dat de eiser zonder deugdelijke grond had geweigerd om hieraan mee te werken. De rechtbank concludeerde dat de korpschef op goede gronden had besloten om de bezoldiging van de eiser te vervallen te verklaren. De eiser had de mogelijkheid om zijn bezoldiging te herleven door mee te werken aan het onderzoek, maar had dit nagelaten. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7360

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser

(gemachtigde: mr. L.H. Poortman-de Boer),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: P.J. van Neijhof)

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2017 (het primaire besluit) is meegedeeld dat de bezoldiging van eiser is vervallen met ingang van 7 september 2017 op grond van artikel 44, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
Bij besluit van 25 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek tet zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was sinds 1980 in dienst bij verweerder. Hij bekleedde de functie
Generalist GGP (salarisschaal 7), zijnde een executieve (wapendragende) functie.
1.2
Eiser is sedert 19 mei 2014 arbeidsongeschikt voor zijn eigen functie door een verkeersongeval. De bedrijfsarts heeft ten aanzien van eiser een belastbaarheidsadvies gegeven, inhoudend dat eiser niet inzetbaar is voor taken in de noodhulp. Eiser is daarom belast met werkzaamheden van een niet-executieve (administratieve) functie, te weten de functie Medewerker Intake & Service (salarisschaal 6).
1.3
Eiser heeft tegen het belastbaarheidsadvies bezwaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden door een commissie van drie onafhankelijke artsen (hierna: de commissie van drie).
Op 15 november 2016 heeft de commissie van drie een advies uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat vooralsnog niet vaststaat dat eiser op medische gronden langdurig ongeschikt is voor noodhulp en dat voor een zorgvuldige evaluatie het verrichten van een gerichte psychiatrische expertise noodzakelijk is. De commissie van drie heeft daarbij geadviseerd om eiser uit het oogpunt van zorgvuldigheid niet in te zetten voor noodhulp tot dat het resultaat van deze expertise bekend is.
1.4
De bedrijfsarts heeft het advies van de commissie van drie overgenomen en eiser op 27 december 2016 voorgesteld om deel te nemen aan een psychiatrische expertise.
Eiser heeft hiertegen zijn bedenkingen geuit, omdat eiser het niet eens was met de voorwaarden waaronder de expertise zou plaatsvinden. Eiser was de mening toegedaan dat het onderzoek niet zorgvuldig is verlopen en dat er tenminste ook een geneeskundig onderzoek moet plaatsvinden naar zijn lichamelijke klachten als gevolg van de ziekte van Lyme. Omdat volgens eiser niet aan deze voorwaarde werd voldaan heeft hij geen medewerking verleend aan de voorgestelde psychiatrische expertise.
2.1
Op 30 juni 2017 heeft de bedrijfsarts ten aanzien van eiser een belastbaarheidsadvies uitgebracht. Dit advies is aan eiser op 4 juli 2017 gemaild naar zijn werk- en zijn privé-e-mailadres.
2.2
Bij brief van 22 augustus 2017 heeft verweerder eiser medegedeeld dat gelet op het belastbaarheidsadvies van de bedrijfsarts van 30 juni 2017 en de daarin genoemde beperkingen waarmee de werkgever rekening zal moeten houden in die zin dat aan eiser passend werk zal moeten worden aangeboden, twijfel is ontstaan of eiser nog wel geschikt is voor zijn functie van Generalist GGP. Om die reden wil verweerder eiser een arbeidsdeskundig onderzoek laten ondergaan. Dit onderzoek zal plaatsvinden op woensdag 30 augustus 2017 om 12:45 uur op het politiekantoor en zal worden verricht door de extern arbeidsdeskundige J. Poort (hierna te noemen P). Eiser is er tevens op gewezen dat hij ingevolge artikel 49c van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) verplicht is om aan dit onderzoek mee te werken en dat indien eiser hieraan geen gehoor geeft, zijn aanspraak op bezoldiging vervalt op grond van artikel 44, eerste lid, van het Bbp.
2.2.1
Eiser heeft bij e-mail van 29 augustus 2017 in reactie op de brief van 22 augustus 2017 aangegeven dat hij nog informatie wil ontvangen wie P is, voor welk bedrijf zij werkzaam is, wat haar titel is en wat precies haar deskundigheid, haar discipline is.
2.2.2
Bij e-mail van 29 augustus 2019 is zijdens verweerder op de e-mail van eiser geantwoord dat P arbeidsdeskundige is en ingehuurd wordt door de politie om arbeidsdeskundige onderzoeken te doen. Eiser is daarbij medegedeeld dat hij verwacht wordt op het aangegeven tijdstip van het arbeidsdeskundig onderzoek.
2.3
Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de afspraak van
30 augustus 2017.
2.4
Bij brief van 31 augustus 2017 heeft verweerder eiser medegedeeld dat eiser door niet op de afspraak bij de arbeidsdeskundige te komen, gehandeld heeft in strijd met zijn verplichtingen op grond van artikel 49c van het Barp. Eiser is nogmaals gewezen op de mededeling in de brief van 22 augustus 2017 over artikel 44, eerste lid, van het Bbp. Ook is eiser erop gewezen dat hij deze mededeling als een laatste waarschuwing dient op te vatten. Eiser is daarbij uitgenodigd voor een arbeidsdeskundig onderzoek op donderdag
7 september 2017 om 10:00 uur op het politiekantoor. Verder is eiser medegedeeld dat indien hij opnieuw niet verschijnt of zijn medewerking niet verleent aan dit arbeidsdeskundig onderzoek, zijn bezoldiging zal worden stopgezet met ingang van
7 september 2017 op grond van artikel 44, eerste lid, van het Bbp.
2.4.1
Eiser heeft bij e-mail van 1 september 2017 verweerder medegedeeld dat hij niet op het in de brief van 31 augustus 2017 vermelde tijdstip zal verschijnen omdat hij eerst volgende week zijn advocaat wil spreken voor overleg.
2.4.2
Bij e-mail van 4 september 2017 is zijdens verweerder in reactie hierop aan eiser medegedeeld dat de door eiser opgegeven reden, geen deugdelijke grondslag is om geen gevolg te geven aan de oproep om mee te werken aan het arbeidsdeskundig onderzoek. Eiser is nogmaals erop gewezen dat het niet verschijnen op de afspraak van 7 september 2017 ertoe zal leiden dat eisers aanspraak op bezoldiging komt te vervallen.
2.5
Eiser is niet verschenen op de afspraak van 7 september 2017.
3.1
Bij het primaire besluit van 12 september 2017 heeft verweerder, onder vermelding van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder f en onder q, van het Bbp, eiser medegedeeld dat zijn bezoldiging vanaf 7 september 2017 vervalt vanwege het feit dat eiser na de herhaalde oproep wederom niet is verschenen voor een arbeidsdeskundig onderzoek, en dat de salarisbetaling om die reden met ingang van 7 september 2017 is stopgezet. Eiser is tevens medegedeeld dat eiser zelf ervoor kan zorgen dat de betaling van zijn bezoldiging herleeft door aan te geven dat hij het arbeidsdeskundig onderzoek zal ondergaan. Op dat moment zal op zo kort mogelijke termijn een nieuwe afspraak worden gemaakt met de arbeidsdeskundige waar eiser dan wordt verwacht.
3.2
Bij het bestreden besluit van 25 januari 2018 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarin overwogen dat eiser tot aan het bestreden besluit niet aangegeven heeft bereid te zijn om het arbeidsdeskundig onderzoek te ondergaan. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven uit coulance bereid te zijn een geneeskundig onderzoek te laten uitvoeren door onafhankelijke medici. Daarna zal een arbeidsdeskundig onderzoek op basis van de uitkomsten van het onafhankelijke geneeskundig onderzoek worden verricht. Verweerder heeft aangegeven dat aangezien eiser zich op 12 januari 2018 gemeld heeft bij de bedrijfsarts in verband met het door verweerder gedane voorstel, zijn salarisbetaling vanaf 12 januari 2018 zal worden hervat.
4. Eiser stelt dat de uitbetaling van zijn salaris ten onrechte is stopgezet.
Eiser betwist de grondslag van het besluit. Daartoe voert hij, samengevat, het volgende aan. Verweerder had geen redelijke grond om eiser voor een arbeidsdeskundig onderzoek op te roepen. Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bbp is niet van toepassing, aangezien dit artikelonderdeel betrekking heeft op een situatie waarin geen gevolg is gegeven aan een verzoek van een deskundige persoon of de arbodienst. In de onderhavige situatie komt de oproep voor het arbeidsdeskundig onderzoek echter van de werkgever zelf. Eiser is bovendien niet duidelijk geworden waarom hij bij de arbeidsdeskundige moest verschijnen. Eiser moest zelf verweerder om nadere informatie vragen, maar het antwoord was onvoldoende duidelijk.
Eiser heeft wel een deugdelijke grond voor het niet verschijnen op het arbeidsdeskundig onderzoek, namelijk het niet juist toepassen, uitwisselen en beoordelen van (medische) informatie zijdens verweerder. De bezwaren die eiser hieromtrent heeft, zijn bij verweerder bekend. Het moet dan ook voor verweerder voldoende duidelijk zijn geweest waarom eiser eerst zijn advocaat wilde raadplegen.
Eiser verzoekt de rechtbank verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade die eiser ten gevolge van het bestreden besluit heeft geleden.
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Bij voornoemde e-mail van 4 juli 2017 is aan eiser naar zijn e-mailadres het belastbaarheidsadvies van de bedrijfsarts van 30 juni 2017 toegezonden. Na het verstrijken van de termijn waarbinnen bedenkingen tegen het belastbaarheidsadvies konden worden ingediend, heeft verweerder eiser opgeroepen voor een arbeidsdeskundig onderzoek. Eiser heeft naar aanleiding van deze oproep niet aangegeven dat hij het belastbaarheidsadvies niet heeft ontvangen, dan wel dat het hem onduidelijk was waarom hij uitgenodigd wordt voor een dergelijk onderzoek.
De omstandigheid dat, zoals eiser in beroep heeft gesteld, eiser op het belastbaarheidsadvies niet heeft gereageerd omdat de e-mail van 4 juli 2017 hem aanvankelijk was ontgaan, komt in redelijkheid voor zijn rekening en risico, zulks temeer nu in de brief van 22 augustus 2017 expliciet aan dat belastbaarheidsadvies is gerefereerd.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat het onduidelijk was waarom eiser bij de arbeidsdeskundige moest verschijnen. In de brief van 22 augustus 2017 is immers aangegeven dat bij verweerder gelet op het belastbaarheidsadvies, twijfel is ontstaan of eiser voor zijn functie van Generalist GGP nog wel geschikt is. Verder is in die brief vermeld dat uit een arbeidsdeskundig onderzoek zal moeten blijken welk werk voor eiser passend is.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat de oproep van verweerder aan eiser om aan een arbeidsdeskundig onderzoek mee te werken een redelijk voorschrift is als bedoeld in artikel 49c, aanhef en onder a, en artikel 49b, eerste lid, van het Barp, dat door verweerder redelijkerwijs kon worden gegeven ten einde eiser in staat te stellen de eigen of een andere passende arbeid te verrichten. Dat eiser de mening was toegedaan dat sprake was van onzorgvuldige medische advisering en besluitvorming omdat het geneeskundig onderzoek dat door de commissie van drie was geadviseerd, nog niet was uitgevoerd, doet aan het vorenstaande niet af en vrijwaart eiser niet van zijn verplichting om door middel van een arbeidskundig onderzoek aan zijn re-integratie mee te werken. Verweerder mocht uitgaan van het belastbaarheidsadvies van 30 juni 2017, waar eiser geen bedenkingen tegen heeft geuit en waaruit blijkt dat eiser geen toestemming geeft voor het door de commissie van drie voorgestelde onderzoek en de bedrijfsarts eiser op basis van haar eigen oordeelsvorming niet geschikt acht voor noodhulp. Dat eiser geen toestemming zou hebben gegeven omdat niet zou zijn voldaan aan de door hem gestelde eisen voor het in te stellen onderzoek leidt niet tot een ander oordeel. Eiser had in het kader van het arbeidsdeskundig onderzoek zijn visie op de gestelde beperkingen en belastbaarheid naar voren kunnen brengen, en zo nodig alsnog een (medische) second opinion kunnen aanvragen. Tegen een besluit genomen op basis van het rapport van arbeidsdeskundig onderzoek, staan rechtsmiddelen open in het kader waarvan eiser bezwaren tegen het voortraject en het arbeidsdeskundig onderzoek kan aanvoeren.
6.3
Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser zonder deugdelijke grond, als bedoeld in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder q, van het Bbp heeft geweigerd mee te werken aan door het bevoegd gezag gegeven redelijke voorschrift om mee te doen aan een arbeidsdeskundig onderzoek. Hetgeen eiser over de informatievoorziening door verweerder heeft aangevoerd, is achteraf aangevoerd en is onvoldoende voor een ander oordeel. Verweerder heeft de e-mail van eiser met vragen over de arbeidsdeskundige beantwoord en eiser heeft niet aangegeven dat de verstrekte informatie voor hem een reden is om niet op de afspraak bij de arbeidsdeskundige te verschijnen. De omstandigheid dat eiser eerst met een advocaat wilde overleggen, heeft verweerder redelijkerwijs niet als een deugdelijke grond voor het niet verschijnen bij de arbeidsdeskundige hoeven aanmerken. Eiser heeft vanaf de brief van 22 augustus 2017 voldoende tijd gehad om zich door een gemachtigde bij te laten staan. Dat het gesprek met zijn gemachtigde niet vóór 7 september 2017 kon plaatsvinden, is een omstandigheid die in redelijkheid voor de rekening en risico van eiser komt. Het is niet aan eiser om voorwaarden te stellen aan zijn medewerking aan het arbeidsdeskundig onderzoek.
Dat eiser vond dat eerst een geneeskundig onderzoek (dat voldeed aan zijn eisen) moest plaatsvinden – daargelaten dat eiser dit niet naar aanleiding van de oproepen als reden voor niet-verschijning heeft aangevoerd – is, gelet op hetgeen onder 6.2 is overwogen, ook geen reden om niet mee te werken aan het arbeidsdeskundig onderzoek.
De omstandigheid dat eiser dit vanwege de gehele voorgeschiedenis niet heeft gedaan, betekent dan ook niet dat het weigeren om mee te werken zonder consequenties diende te blijven. Dit geldt te meer nu verweerder eiser meerdere malen en voldoende duidelijk heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet voldoen aan de oproepen.
6.4
Gezien het vorenstaande heeft verweerder op goede gronden besloten om de bezoldiging van eiser vervallen te verklaren vanaf 7 september 2017 op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder q, van het Bbp. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder hiervan had behoren af te zien. Gesteld noch gebleken is dat eiser in een financiële noodsituatie is terechtgekomen die de besluitvorming van verweerder op grond daarvan onredelijk maakt. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij in totaal ongeveer zes maanden zijn bezoldiging niet heeft ontvangen als gevolg van het primaire besluit. Eiser is in de tussentijd niet in financiële problemen gekomen omdat hij van spaargeld gebruik kon maken. Eiser had het bovendien in zijn macht om alsnog aan zijn (re-integratie)verplichtingen te voldoen, waarna de aanspraak op bezoldiging zou herleven. Ook de omstandigheid dat verweerder na het bestreden besluit uit coulance en om de ontstane impasse te doorbreken alsnog een nader geneeskundig onderzoek heeft opgestart, leidt niet tot een ander oordeel. Dit neemt immers niet weg dat eiser ten tijde van het primaire besluit en in de periode die daarop volgde, zonder deugdelijke grond niet meegewerkt heeft aan zijn eerdergenoemde verplichting. Voor verweerder bestond daarmee geen aanleiding om de bezoldiging eerder te hervatten dan nadat eiser op 12 januari 2018 had aangegeven zijn medewerking te willen verlenen aan het genoemde nadere onderzoek.
6.5
Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bbp en artikel 44, eerste lid, aanhef en onder q, van het Bbp zijn zelfstandige gronden voor het vervallen verklaren van de bezoldiging. Nu uit het hiervoor overwogene volgt dat verweerder artikel 44, eerste lid, aanhef en onder q, van het Bbp op juiste gronden heeft toegepast, kan hetgeen eiser met betrekking tot artikel 44, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bbp heeft aangevoerd niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking.
6.6
Omdat het in beroep bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt, is er geen grond om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gestelde schade.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, voorzitter, en mr. R.H. Smits en mr. drs. J.J.P. Bosman, leden, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Besluit bezoldiging politie
Artikel 44
1. De aanspraken van de ambtenaar en de gewezen ambtenaar op grond van dit hoofdstuk vervallen indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar:
a. a) niet binnen redelijke termijn gezondheidskundige hulp inroept;
b) zich niet gedurende het gehele verloop van de ziekte onder gezondheidskundige behandeling blijft stellen;
c) de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;
d) zich schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd;
e) verzuimt de deskundige persoon of de arbodienst op eerste aanvraag mee te delen om welke reden hij ongeschikt is tot werken;
f) zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek van de deskundige persoon of de arbodienst om te verschijnen;
g) er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de deskundige persoon of de arbodienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;
h) niet binnen twee dagen na de aanvang van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte dit heeft gemeld bij zijn werkgever;
i. i) weigert aangeboden passende arbeid, waartoe de deskundige persoon of de arbodienst hem in staat acht, te verrichten;
j) zich niet houdt aan de ten aanzien van hem geldende regels met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verzuimbegeleiding en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedure;
k) zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt;
l) weigert inzage te geven in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van wetten;
m) tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de deskundige persoon of de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;
n) vóór de betaling van de bezoldiging weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid die hij heeft in verband met het verrichten van door de deskundige persoon of de arbodienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden;
o) niet onverwijld op verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden meedeelt, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of op de hoogte van een aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering;
p) zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de deskundige persoon of de arbodienst bepaalde tijdstip en in de door deze persoon of dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de deskundige persoon of de arbodienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;
q) zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of mee te werken aan getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten;
r) zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren of bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA;
s) geen aanspraak heeft op een WIA-uitkering omdat geen aanvraag is ingediend of in verband met de toepassing van artikel 88 van de WIA;
t) zijn medewerking weigert bij de doelmatige uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk.
2 De aanspraak op de doorbetaling van bezoldiging kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard in het geval de ambtenaar of de gewezen ambtenaar de regels heeft overtreden die ter zake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld.
3 De ingevolge het eerste lid vervallen aanspraken herleven met ingang van het tijdstip waarop de ambtenaar of de gewezen ambtenaar alsnog gevolg geeft aan de betreffende verplichting op grond van dat lid.
4 Het bevoegd gezag kan op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat de aanspraak op de doorbetaling van bezoldiging niet vervalt maar geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar zal worden uitbetaald.
5 Voor zover het bevoegd gezag van de bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid, geen gebruik heeft gemaakt, wordt de niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar of de gewezen ambtenaar uitbetaald, indien het in artikel 32, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen bedoelde oordeel ten gunste van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar uitvalt.
6 Indien de ambtenaar of de gewezen ambtenaar recht heeft op een WIA-uitkering, is het verplichtingen- en sanctieregime van de WIA van overeenkomstige toepassing op zijn recht krachtens dit hoofdstuk op grond van dezelfde dienstbetrekking.
7 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar of de gewezen ambtenaar de WIA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt de WIA-uitkering voor het vaststellen van zijn aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
Besluit algemene rechtspositie politie
Artikel 49b
1. Het bevoegd gezag is verplicht tijdig de maatregelen te treffen en voorschriften te geven die redelijkerwijs nodig zijn om de ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten. In het kader van het vaststellen van passende arbeid is de eigen of een andere functie uit het LFNP, of een deel van één of meerdere functies uit het LFNP bepalend.
2 Uit hoofde van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, stelt het bevoegd gezag in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
3 Indien vaststaat dat de ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten en binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert dat gezag de inschakeling van de ambtenaar in voor hem passende arbeid in een of meer functies bij een andere werkgever.
4 De ambtenaar mag de eigen of andere passende arbeid eerst verrichten nadat de deskundige persoon of de arbodienst een op de desbetreffende ambtenaar betrekking hebbend medisch advies heeft gegeven.
Artikel 49c
De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, is verplicht:
a. gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 49b, eerste lid;
b. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 49b, tweede lid;
c. passende arbeid te verrichten waartoe het bevoegd gezag hem in de gelegenheid stelt.