ECLI:NL:RBDHA:2020:3132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
AWB 19/7668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Ghanese man, had een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven bij zijn Nederlandse echtgenote, referente. De aanvraag werd afgewezen op basis van de conclusie dat er sprake was van een schijnhuwelijk, gebaseerd op tegenstrijdige verklaringen van eiser en referente over hun relatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat de verklaringen van eiser en referente inconsistent waren, met name over belangrijke aspecten van hun relatie. Eiser voerde aan dat de tegenstrijdigheden te wijten waren aan stress en taalproblemen, maar de rechtbank oordeelde dat hier geen bewijs voor was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, en dat er daarom geen beschermenswaardig gezinsleven was zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7668
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Ghanese nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer] ,
eiser,
(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (referente)” afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 25 februari 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diaz, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser woont in Ghana en beoogt verblijf bij referente. Referente heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser en referente zijn op [datum] 2016 in Ghana getrouwd. De Ghanese huwelijksakte is ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens bij de Gemeente Amsterdam. Op 22 augustus 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend om afgifte van een mvv. In het kader van de aanvraag zijn eiser en referente op 17 januari 2019 simultaan gehoord.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser en referente vaag, tegenstrijdig en inconsistent hebben verklaard over essentiële onderdelen van hun relatie en elkaars leven. Op basis van deze verklaringen heeft verweerder geconcludeerd dat er sprake is van een schijnhuwelijk.
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat sprake is van een schijnhuwelijk. Tijdens de gehoren hebben eiser en referente over veel belangrijke aspecten eensluidend verklaard. Eiser en referente hebben vragen verschillend beantwoord door stress, spanning en de taal. De in bezwaar overgelegde stukken bieden een verdere verklaring voor de vermeende tegenstrijdigheden. Gelet op deze toelichting en de eensluidende verklaringen, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de verklaringen tegenstrijdig zijn en dat er geen sprake is van een exclusieve en duurzame relatie. Er heeft bovendien ten onrechte geen belangenafweging plaatsgevonden.
3.1
De rechtbank overweegt allereerst dat niet is gebleken noch onderbouwd dat eiser en referente tijdens de gehoren last hebben gehad van stress, spanning en/of taalproblemen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een schijnhuwelijk tussen eiser en referente. Met verweerder oordeelt de rechtbank dat de tegengeworpen tegenstrijdigheden niet slechts van geringe betekenis zijn. Dat geldt met name voor de verklaringen van eiser en referente over het werk van eiser, de gang van zaken tijdens de eerste ontmoeting tussen eiser en referente, wie het initiatief nam om te trouwen, de namen van de getuigen en de genodigden op de bruiloft, het verblijf van referente bij eiser na het huwelijk en het door de Duitse autoriteiten afgegeven visum. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom de verklaringen die eiser en referente hierover hebben gegeven als tegenstrijdig kunnen worden aangemerkt. Dat eiser en referente op andere punten wel gelijkluidend hebben verklaard leidt niet tot een ander oordeel.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie met referente, is van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om een belangenafweging te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder hem en referente had moeten horen in de bezwaarfase.
4.1
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is slechts sprake indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend oordeel. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat daarvan sprake is in de onderhavige zaak. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser in bezwaar slechts inhoudelijk heeft gereageerd op twee van de tegenstrijdigheden die verweerder in het primaire besluit heeft tegengeworpen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 2 april 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel