ECLI:NL:RBDHA:2020:3130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
AWB 19/5856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Eritrese man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optreedt. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van nareis in het kader van gezinshereniging met zijn echtgenote, referente. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door verweerder, die stelde dat het huwelijk tussen eiser en referente niet aannemelijk was gemaakt op basis van inconsistente en tegenstrijdige verklaringen van de betrokken partijen. Eiser had foto’s, video’s en een religieuze huwelijksakte overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag, maar verweerder vond deze onvoldoende om de echtheid van het huwelijk te bevestigen.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het tijdsverloop sinds de bruiloft en de persoonlijke omstandigheden van eiser en referente. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser en referente niet zo tegenstrijdig waren dat dit de afwijzing van de aanvraag kon rechtvaardigen. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder niet voldoende gemotiveerd had waarom de huwelijksakte en andere bewijsstukken niet als geldig bewijs werden beschouwd. De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5856
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren [geboortedag] , van Eritrese nationaliteit,
v-nummer [nummer]
eiser,
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van nareis in het kader van gezinshereniging met [referente] (referente) afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Dit besluit is op 22 oktober 2018 ingetrokken. Bij uitspraak van 26 november 2018 (AWB 18/2616) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard.
Bij besluit van 10 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 2 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting zijn ook referente en een tolk, mevrouw [tolk] , verschenen.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Referente is op 10 juni 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Op 25 juli 2016 heeft referente namens eiser de onderhavige aanvraag ingediend. Eiser stelt de echtgenoot van referente te zijn. Ter onderbouwing van de aanvraag heeft eiser foto’s en video’s van de bruiloft overgelegd. Ook heeft eiser een religieuze huwelijksakte overgelegd. Bureau Documenten heeft deze akte niet op echtheid kunnen beoordelen.
Naar aanleiding van het bezwaar is eiser op 10 maart 2019 gehoord op de Nederlandse vertegenwoordiging in Khartoem, Sudan. Op 2 juli 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij referente is gehoord.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser en referent niet volledig, consistent en aannemelijk hebben verklaard over basale onderwerpen ten aanzien van hun huwelijksdag en wittebroodsweken. Gelet hierop is het gestelde huwelijk niet aannemelijk gemaakt.
Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192 (hierna: arrest E). Uit rechtsoverweging 59 van dat arrest volgt dat verweerder bij de beoordeling van een aanvraag voor een mvv in het kader van nareis een individuele beoordeling moet maken en rekening moet houden met alle relevante elementen. Verweerder heeft bij zijn besluit enkel de informatie uit de gehoren betrokken en niet gemotiveerd hoe de huwelijksakte, foto’s en video’s van de bruiloft en foto’s van het recent bezoek van referent inhoudelijk bij het besluit zijn betrokken. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd welke bewijswaarde aan de huwelijksakte toekomt. Uit het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van 21 juni 2018 volgt dat religieuze huwelijksaktes worden geaccepteerd als rechtsgeldig document voor het huwelijk. Dat Bureau Documenten de akte niet op echtheid kan beoordelen mag niet aan eiser worden tegengeworpen
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het bestreden besluit en de ter zitting geboden toelichting blijkt dat verweerder de huwelijksakte, de foto’s en de video’s als indicatief bewijs bij het besluit heeft betrokken. Verweerder heeft in deze stukken aanleiding gezien om de gestelde gezinsband nader te onderzoeken. De verklaringen uit de gehoren zijn vervolgens afgezet tegen de ingebrachte stukken, waarbij verweerder meer gewicht heeft toegekend aan de tegenstrijdig bevonden verklaringen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze wijze van beoordeling niet in strijd is met arrest E (zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 16 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3146).
Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd welke bewijswaarde hij aan de huwelijksakte heeft toegekend. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1509) is verweerder niet gehouden om een kerkelijke huwelijksakte zonder meer te beschouwen als bewijs van een rechtsgeldig huwelijk. Nu Bureau Documenten de overgelegde huwelijksakte ook niet op echtheid kan beoordelen, heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de huwelijksakte als indicatief bewijs voor het bestaan van het huwelijk wordt aangemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verklaringen van eiser en referent tegenstrijdig zijn. Verweerder heeft in strijd met arrest E geen rekening gehouden met alle omstandigheden, waaronder het feit dat de bruiloft ten tijde van het gehoor zes jaar geleden had plaatsgevonden, en de persoonlijke omstandigheden van eiser en referente, waaronder hun opleidingsniveau. De tegenstrijdigheden zien bovendien niet op essentiële onderdelen van de verklaringen en hebben niet allemaal te maken met de onderwerpen huwelijksdag en wittebroodsweken.
4.1
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gestelde huwelijk niet aannemelijk is gemaakt. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder bij de beoordeling van de verklaringen rekening heeft gehouden met het tijdsverloop sinds de bruiloft en de persoonlijke omstandigheden van eiser en referent. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de tegenstrijdig bevonden verklaringen die niet zien op de huwelijksdag of de wittebroodsweken worden tegengeworpen, nu verweerder in het bestreden besluit uiteenzet dat het huwelijk niet is aangetoond omdat eiser en referent tegenstrijdig hebben verklaard over basale onderwerpen ten aanzien van hun huwelijksdag en de wittebroodsweken.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat de verklaringen van eiser en referent over de datum van de bloedtest tegenstrijdig zijn en dat dat aan eiser en referente kan worden tegengeworpen. Uit het gehoor van referente blijkt immers dat zij meerdere malen aangeeft niet precies te weten wanneer de test heeft plaatsgevonden. Na vijf vragen in dat verband geeft zij aan dat zij denkt dat het één à twee weken voor het huwelijk is geweest. Verweerder had deze verklaring niet zonder meer als tegenstrijdigheid kunnen tegenwerpen. Dat eiser en referente hierover gelijkluidend hadden moeten verklaren, omdat het de eerste echte ontmoeting tussen eiser en referente zou betreffen, doet hier niet af.
Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser en referent tegenstrijdig hebben verklaard over het samenwonen tijdens de wittebroodsweken. Eiser en referent hebben gelijkluidend en gedetailleerd verklaard over vele onderdelen die zien op deze periode, waaronder over de aanwezige meubels in de door eiser en referente bewoonde kamer en de dieren op het erf. Uit de toelichting van eiser blijkt dat tijdens de gehoren de woorden kamers en huizen door elkaar zijn gebruikt. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder daarom niet kan tegenwerpen dat eiser en referent verschillend hebben verklaard over de hoeveelheid huisjes of kamers op het erf waar zij tijdens de wittebroodsweken hebben samengewoond. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen over de werkzaamheden van eiser tijdens het samenwonen tijdens de wittebroodsweken tegenstrijdig worden geacht. Uit de vraag die aan eiser is gesteld, is niet op te maken of eisers verklaring over zijn werkzaamheden ziet op de periode van samenwonen tijdens de wittebroodsweken of op het samenwonen tijdens de wittebroodsweken en daarna. Tevens heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de verklaringen over de plannen van samenwonen in een aparte woning tegenstrijdig zijn. Immers blijkt uit de verklaringen niet dat er sprake was van een vastgesteld plan tussen eiser en referente en geeft eiser in zijn verklaringen aan dat hij het heeft over zijn (en niet hun gezamenlijke) plannen. Ten slotte geeft het bestreden besluit ten aanzien van de verklaringen van referente over de verblijfplaats en recente omstandigheden van eiser onvoldoende rekenschap van de persoonlijke omstandigheden van referente. Deze verklaringen, als ook de verklaringen over de schoolgang van eiser, zien bovendien niet op de onderwerpen huwelijksdag en wittebroodsweken.
4.2
De overige verklaringen die door verweerder als tegenstrijdig zijn aangemerkt, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat het huwelijk niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank acht daarbij van belang dat het huwelijk verder is onderbouwd met de overgelegde huwelijksakte en foto’s en video’s, waarvan verweerder niet betwist dat deze de bruiloft van eiser en referent weergeven. De beroepsgrond slaagt.
4.3
Uit hetgeen onder rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.050,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
6. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 174,- aan hem vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier,
Deze uitspraak is gedaan op 2 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel