Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
Overwegingen
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Eisers hebben verklaard dat zij geen officiële identificerende documenten hebben, omdat zij al sinds jonge leeftijd in Iran wonen en zelf nooit Afghaanse documenten hebben gehad. Verweerder heeft echter terecht verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht van Afghanistan van 6 maart 2019 (pagina 54) waarin staat dat elke Afghaanse burger een Tazkera dient te hebben. Bovendien staat op pagina 55 dat Afghanen die hun Tazekera zijn verloren bij de consulaire afdeling van een Afghaanse ambassade een aanvraag kunnen indienen voor een zogeheten
absentee tazkera.Bij deze aanvraag moet onder andere een identificatieformulier worden ingevuld. Nog daargelaten of eisers in het bezit zijn geweest van een Afghaanse Tazkera, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat zij niet (meer) aan een
absentee tazkerakunnen komen. Ter zitting hebben eisers weliswaar gesteld dat zij pogingen hebben gedaan om deze te verkrijgen bij een Afghaanse ambassade, maar deze stelling is op geen enkele manier onderbouwd.
De documenten bevatten verder geen pasfoto en zijn niet afgegeven door de autoriteiten van Afghanistan, dan wel Iran. Ook zijn enkele verklaringen opgesteld op basis van eisers eigen verklaringen. De documenten zeggen bovendien niet expliciet iets over de identiteit van eisers.
Op bladzijde 8 van Werkinstructie 2018/20 is uiteengezet op welke manier de belangen van minderjarigen in de beoordeling van een nareisaanvraag worden betrokken. Hierin staat onder andere dat, indien de identiteit van de na te reizen ouder met officiële documenten is aangetoond, of op andere wijze (al dan niet na onderzoek) aannemelijk is gemaakt, het gezin in aanmerking komt voor DNA-onderzoek om op die manier de onderlinge familierechtelijke relatie aannemelijk te maken. Echter, als de identiteit van de na te reizen ouder niet is aangetoond en deze ook niet aannemelijk is gemaakt, dan kan de nareisaanvraag van die ouder worden afgewezen. Deze situatie doet zich in het geval van eisers voor. Verweerder heeft de belangen van referent, die ten tijde van de onderhavige aanvraag nog minderjarig was, niet verdergaand bij de beoordeling hoeven te betrekken.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen daartegen is ingebracht in bezwaar, verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Eisers hebben in bezwaar verschillende documenten overgelegd ter onderbouwing van hun identiteit en de feitelijke gezinsband tussen eisers en referent. Bovendien hebben eisers in bezwaar gewezen op het arrest E. van het Hof. Dit arrest was door verweerder nog niet betrokken bij het primaire besluit. Dit arrest was immers van latere datum. Gelet daarop was er geen sprake van dat op voorhand geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit.
Het bezwaar was naar het oordeel van de rechtbank daarom niet kennelijk ongegrond, waardoor het op grond van artikel 7:2 van de Awb op de weg van verweerder lag om eisers te horen.
Beslissing
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.