ECLI:NL:RBDHA:2020:3104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking documenten Wet openbaarheid van bestuur

Op 6 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen Mercura Trade & Services Europe BV en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verzoekster, Mercura Trade & Services Europe BV, had op 19 december 2019 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening met betrekking tot een besluit van verweerder van 5 december 2019. Dit besluit betrof de uitgestelde openbaarmaking van documenten die waren opgevraagd op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. Verzoekster had tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 9 maart 2020 heeft verweerder aan de rechtbank medegedeeld dat het primaire besluit opgeschort zou worden tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift. Hierop heeft verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder in bezwaar aan verzoekster is tegemoetgekomen door de tenuitvoerlegging van het primaire besluit op te schorten. Aangezien verzoekster proceskosten heeft gemaakt, is het verzoek om vergoeding van deze kosten gegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 262,50, en heeft bepaald dat het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- aan haar moet worden terugbetaald. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de beslissing niet op een openbare zitting uitgesproken, maar zal dit op een later moment alsnog gebeuren. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7936

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 april 2020 in de zaak tussen

Mercura Trade & Services Europe BV, te Roelofarendsveen, verzoekster

(gemachtigde: mr. C.N. van der Sluis),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 19 december 2019 heeft verzoekster zich tot de voorzieningenrechter gewend met een verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van verweerder van 5 december 2019, waarbij wordt overgegaan tot uitgestelde openbaarmaking van met een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur gevraagde documenten (het primaire besluit).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 19 december 2019 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij brief van 9 maart 2020 heeft verweerder aan de rechtbank schriftelijk medegedeeld dat het primaire besluit opgeschort wordt tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift.
Naar aanleiding van deze toezegging heeft verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening brief van 9 maart 2020 ingetrokken. Tevens heeft verzoekster verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Bij brief van 10 maart 2020 is verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op laatstgenoemd verzoek. Verweerder heeft hierop bij brief van 11 maart 2020 gereageerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in bezwaar aan verzoekster is tegemoetgekomen, in die zin dat verweerder de tenuitvoerlegging van het primaire besluit heeft opgeschort. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoekster om die reden het verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken en dat verzoekster proceskosten heeft gemaakt. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten is dus kennelijk gegrond.
2 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, en wegingsfactor 0,5). Deze wegingsfactor ligt in gevallen waarin een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken na intrekking van het verzoek wegens tegemoetkoming in de rede.
3 De voorzieningenrechter bepaalt op grond van artikel 8:82, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat de griffier van de rechtbank het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- aan haar terugbetaalt.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten van de onderhavige procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op € 262,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier, op 6 april 2020.
griffier voorzieningenrechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze beslissing niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden aan partijen op: