ECLI:NL:RBDHA:2020:3083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
AWB 19-6703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van familierelatie en middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de minister van Buitenlandse Zaken, en verweerder over de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres, van Iraanse nationaliteit, had een visum aangevraagd voor een familiebezoek aan haar referent. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op 3 juli 2018, omdat de familierelatie niet was aangetoond en eiseres niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 4 februari 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank in Amsterdam heeft op 27 juni 2019 het beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Echter, het bestreden besluit van 15 augustus 2019, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, leidde opnieuw tot beroep.

Tijdens de zitting op 24 januari 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de familierelatie met de referent voldoende was aangetoond en dat zij over voldoende middelen beschikte. De rechtbank overwoog dat het aan eiseres was om de benodigde bewijsstukken te overleggen en dat verweerder niet verplicht was om oude dossiers te raadplegen. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar familierechtelijke relatie niet had aangetoond en dat de middelen van bestaan niet voldoende waren onderbouwd. De sociale binding van eiseres met Iran werd als gering beschouwd, vooral omdat zij haar dochter mee wilde nemen naar Nederland.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder de visumaanvraag terecht had afgewezen. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6703
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Iraanse nationaliteit,
eiseres,
mede namens haar minderjarige dochter
[dochter] ,
(gemachtigde: M. Berg),
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder
(gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij [referent] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 27 juni 2019 (AWB 19/1471) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit van 4 februari 2019 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 15 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder is referent verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii) niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
2. Eiseres heeft op 23 juni 2018 een visum kort verblijf aangevraagd voor familiebezoek. Zij stelt de zus van referent te zijn. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de familierelatie tussen eiseres en referent niet is aangetoond. Ook is verschillend verklaard over de duur van het voorgenomen verblijf. Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf zijn volgens verweerder dan ook niet aangetoond. Verder heeft eiseres niet aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken voor haar verblijf en de terugreis. Daarnaast bestaat er bij verweerder twijfel over het voornemen van eiseres tijdig te vertrekken, nu verweerder haar sociale en economische binding met Iran onvoldoende (aangetoond) acht.
3. Eiseres voert aan dat de familieband tussen haar en referent afdoende is aangetoond. Zowel uit het dossier van referent, in het kader van zijn asielaanvraag en diverse eerdere visumaanvragen, als uit de door eiseres overgelegde stukken, blijkt dat zij dezelfde vader hebben ( [vader] ). Bovendien heeft referent zijn financiële gegevens en een garantverklaring overgelegd. Evident is dat hij dit zonder familiebanden en overtuiging van tijdige terugkeer, niet zou hebben gedaan. Verweerder heeft voorts ten onrechte aangenomen dat sprake is van vestigingsgevaar. Eiseres is gehuwd en de vader van hun dochter zal niet meereizen. Verweerders stellingen dat niet kan worden vastgesteld dat de echtgenoot daadwerkelijk in het land van herkomst verblijft en dat niet is aangetoond dat hij akkoord gaat met de voorgenomen reis van eiseres en hun dochter, kunnen niet als deugdelijke motivering worden aangemerkt. Er bestaat geen enkele indicatie dat haar echtgenoot niet in Iran verblijft. Een vrouw kan ook enkel met toestemming van haar echtgenoot Iran uitreizen. Eiseres heeft daarnaast een zeer goede baan in Iran. Zij is werkzaam als ‘senior banker’ bij de [bedrijf] in Teheran. Zij werkt daar sinds 2005. Er bestaat voor eiseres dan ook geen enkele aanleiding om haar, naar Iraanse begrippen, welvarende bestaan met haar echtgenoot en kind in te ruilen voor een illegaal bestaan in Nederland. Verder is eiseres ten onrechte tegengeworpen dat ze niet heeft aangetoond over voldoende middelen te beschikken. Zij zal de reis zelf betalen en zal bij referent verblijven. Gelet op het saldo van haar bankrekening en haar salaris, beschikt zij ruimschoots over voldoende middelen. Evident is dat het gaat om spaargeld van eiseres en haar echtgenoot, gegenereerd uit arbeid. Tot slot voert eiseres aan dat referent eerder voor familieleden (zijn vader en schoonzus) garant stond. Beiden zijn tijdig teruggekeerd. Verweerder heeft gelet op alle informatie ten onrechte geen hoorzitting gehouden.
Eiseres heeft in beroep diverse stukken overgelegd, waaronder een geboorteakte van hun vader met vermelding van de namen van zijn kinderen en een verklaring van haar echtgenoot.
4.1
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het bij een aanvraag als deze aan eiseres is om aan te tonen dat zij aan de voorwaarden voor visumverlening voldoet en om daartoe de benodigde bewijsstukken te overleggen. Dit dient in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure te gebeuren om een goede beoordeling door verweerder mogelijk te maken. Dat verweerder ook informatie uit oude dossiers van referent zou moeten raadplegen om eiseres tegemoet te komen in haar bewijslast, volgt de rechtbank dan ook geenszins.
4.2
Los van het antwoord op de vraag of de door eiseres in beroep overgelegde stukken tijdig zijn ingebracht, is de rechtbank van oordeel, zoals verweerder ook heeft gesteld, dat ook als deze worden betrokken in de beoordeling eiseres nog steeds haar familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond. De in kopie overgelegde geboorteakte van hun vader is daarvoor onvoldoende, nu deze niet op echtheid kan worden gecontroleerd. Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf zijn daarmee dus niet aangetoond.
4.3
Over de middelen van bestaan heeft verweerder verder terecht gesteld dat uit de door eiseres overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat zij vrijelijk kan beschikken over de genoemde bedragen. Veel geld staat immers op een ‘long term deposit’. Eiseres heeft dit ook niet gemotiveerd betwist. Daar komt nog bij dat uit de overgelegde stukken evenmin kan worden afgeleid dat de bedragen voortkomen uit het verrichten van arbeid.
4.4
Met betrekking tot de sociale binding van eiseres met Iran heeft verweerder terecht rekening gehouden met het feit dat eiseres haar dochter mee wil nemen naar Nederland om referent te bezoeken. Haar sociale binding met Iran wordt daarmee aanzienlijk verkleind. Nu er ook geen toestemmingsverklaring van haar echtgenoot is overgelegd, heeft verweerder de sociale binding van eiseres met Iran gering kunnen achten.
4.5
Reeds gelet op deze omstandigheden heeft verweerder de visumaanvraag van eiseres kunnen afwijzen.
4.6
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is slechts sprake indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend oordeel. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat daarvan sprake is in deze zaak. De rechtbank vindt daarbij onder andere van belang dat eiseres in bezwaar haar familierechtelijke relatie met referent niet heeft onderbouwd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.