ECLI:NL:RBDHA:2020:3069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
AWB 19-6108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet-duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij zijn vriendin, die als referente fungeert. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat niet was gebleken van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en referente, zoals vereist onder artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. In het verweerschrift werd primair gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat referente bezwaar had gemaakt, maar eiser geen bezwaar had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep ontvankelijk was, omdat de naam van referente in de ingediende gronden van het beroep was vermeld en zij een verklaring had over haar relatie met eiser.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke argumenten van eiser beoordeeld. Eiser stelde dat er wel degelijk sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde bewijsstukken onvoldoende waren om deze stelling te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de stellingen van eiser over toekomstplannen en communicatie met referente niet voldoende waren onderbouwd met bewijsstukken. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6108
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 april 2020 in de zaak tussen

[eiser]

geboren op [geboortedatum] , van Marokkaanse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (referente)” afgewezen.
Bij besluit van 15 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 19 december 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser wenst verblijf bij referente. Eiser stelt dat referente zijn vriendin is.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat niet is gebleken van een duurzame en exclusieve relatie in de zin van artikel 3.14, eerste lid, aanhef, en onder b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3. Verweerder heeft zich in het verweerschrift primair op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 6:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Referente heeft namelijk bezwaar gemaakt, maar de gemachtigde van eiser heeft vervolgens het beroep ingesteld. Op grond van artikel 6:13 Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Nu eiser geen bezwaar heeft gemaakt en niet is gebleken van omstandigheden dat dit niet redelijkerwijs aan eiser verweten kan worden, is verweerder van mening dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep.
3.1
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:722) en in aanmerking nemend dat de naam van de referente is vermeld in de op 10 september 2019 ingediende gronden van het beroep en de hierbij gevoegde verklaring van referente over haar relatie met eiser, moet het beroep worden geacht ook namens de referente te zijn ingesteld. De rechtbank acht het beroep dan ook ontvankelijk en zal het inhoudelijk beoordelen.
4. Eiser voert aan dat er wel degelijk sprake is van een duurzame en exclusieve relatie als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder b, Vb en dat deze relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Eiser en referente hebben toekomstplannen , bellen elkaar regelmatig en sturen elkaar regelmatig cadeaus. Zij proberen hiervan bewijsstukken van te verzamelen en aan de rechtbank toe te sturen. Zoals referente al heeft aangegeven beschikt zij niet over foto’s waarop zij samen met eiser staat vanwege haar lage zelfbeeld. Eiser maakt overigens ook geen foto’s van zichzelf om deze reden. Referente heeft medische problemen en is financieel niet in staat om nu naar Marokko af te reizen voor een vakantie. Zij zal hiervan nog bewijsstukken overleggen aan de rechtbank. Er is een verklaring van referente overgelegd waarin zij verklaart met eiser een relatie te hebben.
4.1
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat niet is gebleken van een duurzame en exclusieve relatie. Eiser en referente hebben geen bewijstukken overgelegd om de gestelde relatie te onderbouwen. De overgelegde foto’s waarop slechts eiser staat, kunnen niet als onderbouwing worden gezien. De stellingen dat eiser en referente toekomstplannen hebben, elkaar cadeaus sturen, contact hebben via telefoongesprekken, WhatsApp en social media is niet onderbouwd. In beroep is toegezegd dat nieuwe stukken zullen worden toegezonden, maar gelet op artikel 4:2, tweede lid, Awb en artikel 3.102, eerste lid, Vb dienen relevante gegevens al in de aanvraagfase, uiterlijk in de bezwaarfase te worden verstrekt. Gelet op de ex tunc-toetsing kunnen deze nog te overleggen stukken niet door de rechtbank worden meegenomen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de in beroep overgelegde stukken de gestelde relatie bovendien ook niet onderbouwen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier, op 2 april 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel