ECLI:NL:RBDHA:2020:3051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
NL19.20450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende aannemelijkheid van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Eritrese nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet aannemelijk had gemaakt. De eiser had op 1 februari 2018 asiel aangevraagd en voerde aan dat hij vanwege de situatie in zijn thuisland, waar hij vreesde voor razzia's en militaire dienst, naar Nederland was gekomen. Tijdens de zitting op 10 maart 2020 was de eiser en zijn gemachtigde afwezig, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de eiser geen officiële documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. Er waren verschillende namen en identiteiten die de eiser gebruikte, wat de geloofwaardigheid van zijn verklaringen ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht had geoordeeld dat de identiteit van de eiser niet aannemelijk was gemaakt, en dat er geen aanleiding was voor DNA-onderzoek of taalanalyse. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van griffier A.J. Vervoordeldonk, en werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20450

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.L.J. Reijnen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

ProcesverloopBij besluit van 5 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
1.1
Eiser heeft op 1 februari 2018 een asielaanvraag ingediend en daaraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft thuis noodgedwongen de taken van zijn vader overgenomen en daardoor slechts vier jaar onderwijs gehad. Eiser zorgde voor de geiten en het gezin. Eiser sliep sinds januari 2016 niet meer thuis uit angst voor razzia’s. Eind februari 2016, begin maart 2016 is door de bestuurder van het dorp en de bestuurder van de sub zoba besloten dat alle jongeren die in het leger moesten, zich moesten melden. Eiser is toen samen met twee andere dorpsgenoten rond [datum] 2016 vertrokken. Eiser zelf heeft geen militairen aan de deur gehad, geen oproep ontvangen, noch heeft eiser in het dorp een razzia gezien. Een zus van eiser woont in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
3. Eiser voert aan dat hij een begin van bewijs heeft geleverd met de overgelegde documenten en dat die samen met zijn verklaringen voldoende zijn om zijn identiteit en herkomst aan te nemen. Hem wordt ten onrechte niet het voordeel van de twijfel gegeven. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij een zus heeft in Nederland, die wel originele documenten heeft. Ook is de minderjarige leeftijd van eiser ten tijde van vertrek ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken. Ten onrechte wordt waarde gehecht aan een werkpas waarop eisers bijnaam staat en niet aan de doopakte en identiteitskaart van zijn moeder. Verweerder had eiser, die Tigrinia spreekt, tegemoet moeten komen in zijn bewijspositie door een taalopname te maken. Verweerder heeft ook niet aangeboden een DNA-onderzoek uit te voeren. Eiser heeft besloten een eigen DNA-onderzoek niet door te zetten vanwege de moeilijke uitvoerbaarheid, de onzekere uitkomst en de zeer hoge kosten.
4. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank vindt daarvoor het volgende van belang. Eiser heeft geen officiële documenten overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Eiser blijkt verschillende namen te gebruiken. Hij heeft verklaard dat hij in Ethiopië bekend staat onder de naam [naam 1] , maar weet niet waarom hij die bijnaam heeft gekregen. Verder heeft hij meerdere facebook accounts (onder de namen: [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] ). Eiser heeft verklaard [1] dat [naam 3] “kind van [naam 5] ” betekent. Zijn vader heet eigenlijk [naam 5] , maar wordt thuis [naam 6] genoemd. Eiser heet zelf eigenlijk Melake [naam 5] , en niet [naam 6] , de naam die hij bij zijn aanmelding heeft opgegeven. Bovendien heeft hij meerdere keren verklaard dat [naam 7] zijn bijnaam is en deze naam komt vaak terug. Op grond van het feit dat eiser verklaart in Ethiopië onder deze naam bekend te staan, het gebruik van de verschillende andere namen en dat eiser in Nederland niet eenduidig verklaart over zijn identiteit, heeft verweerder kunnen concluderen dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van zijn hier opgegeven identiteit. Daar komt bij dat eiser heeft gesteld dat hij in Ethiopië geregistreerd staat bij de UNHCR, maar dat na onderzoek door verweerder bij de UNHCR is gebleken dat eiser onder geen van de bij verweerder bekende aliassen bij de UNHCR geregistreerd staat. Ook heeft eiser er zelf voor gekozen een eigen DNA onderzoek niet door te zetten, onder meer in verband met de daaraan verbonden kosten. Zoals verweerder op de zitting heeft aangegeven kunnen die kosten op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht worden vergoed indien bij een gegrond beroep zou blijken dat het onderzoek heeft bijgedragen aan de staving van het relaas. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het licht van al deze omstandigheden de wel overgelegde documenten - het overgelegde werkpasje uit Sudan, waar eisers bijnaam op staat, de kopie van de doopakte zonder foto en kopie van de id-kaart van de gestelde moeder – onvoldoende kunnen vinden om de identiteit alsnog aannemelijk te vinden. Verweerder heeft ook geen aanleiding hoeven zien DNA onderzoek te doen, ook omdat daar geen uitsluitsel over de identiteit van eiser uit volgt. Wat betreft de gevraagde taalanalyse heeft verweerder er tot slot terecht op gewezen dat het Tigrinya ook in Ethiopië wordt gesproken en dat bronnen daarover geven geen consistent beeld geven [2] .
5. De conclusie is dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt waardoor verweerder terecht niet heeft beoordeeld of eiser aan de hand van zijn individuele asielrelaas in aanmerking komt voor een asielvergunning.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.pagina 5 van het Eerste Gehoor
2.Zie de uitspraken van 21 september 2018, ECLI:NL:2018:11870 en van 6 december 2019, ECLI:NL:2019:13437.