ECLI:NL:RBDHA:2020:3050
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet van een in Frankrijk woonachtige gepensioneerde
Op 30 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser, woonachtig in Frankrijk, en het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De zaak betreft de buitenlandbijdrage die eiser verschuldigd is op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2017. Eiser ontving een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en was als verdragsgerechtigde aangemerkt op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004. De rechtbank oordeelde dat de buitenlandbijdrage van € 2.303,31 correct was vastgesteld door verweerder, en dat eiser nog een bedrag van € 894,98 aan verweerder verschuldigd was, na eerdere inhoudingen op zijn AOW-uitkering.
Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 maart 2019, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 17 februari 2020 was eiser niet verschenen, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiser voerde aan dat er geen civiele overeenkomst tussen hem en verweerder bestond, en dat de civiele rechter de vordering van verweerder zou moeten afwijzen. De rechtbank verwierp dit betoog en stelde vast dat de regelgeving omtrent de buitenlandbijdrage dwingend recht is, wat betekent dat eiser verplicht is om de bijdrage te voldoen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.