ECLI:NL:RBDHA:2020:3036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
AWB 20/1457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met schorsing van rechtsgevolgen van het primaire besluit

Op 1 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bezwaar heeft gemaakt. Dit besluit, genomen op 20 januari 2020, hield in dat de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd werd ingetrokken en dat hij Nederland en de Europese Unie onmiddellijk diende te verlaten. Tevens werd er een zwaar inreisverbod van 10 jaar opgelegd. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mocht afwachten.

De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. Gezien de omstandigheden en de betrokken belangen, heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek toe te wijzen. Dit houdt in dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit, inclusief het terugkeerbesluit en het inreisverbod, worden geschorst tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Hierdoor heeft verzoeker gedurende deze periode rechtmatig verblijf in Nederland.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 525,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht, aangezien het verzoek om vrijstelling van het griffierecht is toegewezen. De uitspraak is gedaan zonder dat partijen op een zitting zijn uitgenodigd, omdat de voorzieningenrechter het verzoek kennelijk gegrond achtte.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1457
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 april 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde mr. K.J. Kerdel),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, ingetrokken vanaf
15 september 2013, en bepaald dat verzoeker Nederland en de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Tevens heeft verweerder aan verzoeker een zwaar inreisverbod van 10 jaar opgelegd vanaf de dag dat verzoeker het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen omdat hij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
Bij brief van 26 maart 2020 heeft de gemachtigde van verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de gevraagde voorlopige voorziening met spoed te treffen.
Verweerder heeft bij brief van 30 maart 2020 de voorzieningenrechter medegedeeld dat gelet op hetgeen in bezwaar is aangevoerd verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken, nu verweerder bij brief van 30 maart 2020 heeft aangegeven dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek, het bezwaar geen schorsende werking heeft en verweerder ingevolge de Awb noch de Vw 2000 zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het primaire besluit – met de aanzegging aan verzoeker Nederland (onmiddellijk) te verlaten – op te schorten.
3. Omdat tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoeker moet worden afgezien totdat op het bezwaar is beslist, bestaat aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen in de zin dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit met inbegrip van het terugkeerbesluit en het inreisverbod worden geschorst en uitzetting van verzoeker wordt verboden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Dit brengt met zich dat verzoeker gedurende die periode rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Als aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
5. Voor vergoeding van griffierecht bestaat geen aanleiding omdat het verzoek van verzoeker om vrijstelling van het griffierecht is toegewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank
- wijst het verzoek toe in die zin dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit met inbegrip van het terugkeerbesluit en het inreisverbod worden geschorst tot vier weken nadat is beslist op het bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 april 2020.
De griffier is verhinderd voorzieningenrechter
de uitspraak te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.