ECLI:NL:RBDHA:2020:3021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
NL19.20858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en procesbelang in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Eritrese nationaliteit, had op 25 augustus 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd voor het eerst afgewezen op 9 januari 2017, maar na vernietiging van dat besluit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, werd verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Verweerder heeft uiteindelijk op 13 augustus 2019 de asielaanvraag opnieuw afgewezen, hetgeen leidde tot het onderhavige beroep.

Tijdens de zitting op 10 maart 2020 heeft de rechtbank geconstateerd dat eiser sinds het instellen van het beroep op 4 september 2019 geen contact meer heeft gehad met zijn gemachtigde en Nederland heeft verlaten om asiel aan te vragen in Frankrijk. Dit leidde tot de vraag of eiser nog belang had bij de behandeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat eiser kennelijk geen prijs meer stelde op de asielrechtelijke bescherming in Nederland, gezien zijn vertrek en het ontbreken van communicatie met zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang. De gemachtigde van eiser had geen argumenten kunnen aandragen die deze conclusie konden weerleggen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, en is bekendgemaakt op een later moment, aangezien de uitspraak niet openbaar kon worden gedaan vanwege de coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20858

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

ProcesverloopBij besluit van 13 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op het standpunt van verweerder over het ontbreken van procesbelang. De gemachtigde van eiser heeft op 19 maart 2020 gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens met toestemming van partijen het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Eritrese nationaliteit en geboren op [geboortedatum] .
2. De aanvraag van eiser voor een asielvergunning van 25 augustus 2016, waar het in deze procedure om gaat, heeft verweerder voor het eerst afgewezen bij besluit van 9 januari 2017. Dat besluit is bij uitspraak van 23 april 2018 [1] vernietigd. Verweerder is opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. De Afdeling heeft deze uitspraak op 14 maart 2019 bevestigd [2] . Eiser heeft daarna beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen en dit beroep is op 9 juli 2019 gegrond verklaard. Verweerder is daarin opgedragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen onder verbeuring van een dwangsom als hij dat nalaat. Vervolgens heeft verweerder op 13 augustus 2019 de asielaanvraag opnieuw afgewezen. Dat besluit ligt in deze procedure voor.
3. De vraag ligt voor of eiser nog belang heeft bij de behandeling van zijn tegen het bestreden besluit ingestelde beroep. De rechtbank acht voor die beoordeling de volgende feiten van belang.
4. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat hij sinds het instellen van het beroep op 4 september 2019 geen contact meer heeft met eiser. Verder blijkt dat eiser, hoewel hij de behandeling van het beroep in Nederland mocht afwachten, zelf Nederland heeft verlaten en dat hij naar Frankrijk is gegaan en daar asiel heeft aangevraagd. Op 28 oktober 2019 heeft Frankrijk aan Nederland een claimverzoek gestuurd op grond van de Dublinverordening. Verweerder is op 13 november 2019 akkoord gegaan met de terugname van eiser. Eiser heeft op 9 december 2019 beroep ingesteld tegen de beslissing van de Franse autoriteiten om hem aan Nederland over te dragen. Daardoor is de voorgenomen overdracht naar Nederland uitgesteld.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze omstandigheden worden afgeleid dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte asielrechtelijke bescherming hier in Nederland. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling heeft eiser daarom geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank vindt van belang dat eiser na zijn keuze om Nederland te verlaten niet aan zijn gemachtigde of verweerder heeft doorgegeven waar hij verblijft. Ook heeft eiser geen contact meer gezocht met zijn gemachtigde over de voortzetting van zijn beroepsprocedure in Nederland en heeft hij juist en zonder overleg met zijn gemachtigde tegen de overdracht aan Nederland beroep aangetekend.
De conclusie is dat het beroep niet ontvankelijk is vanwege het ontbreken van proces belang. Wat de gemachtigde hiertegen heeft aangevoerd maakt die conclusie niet anders. Indien refoulement dreigt en eiser wenst daartegen bescherming dan staan aan eiser daartoe rechtsmiddelen ter beschikking. De enkele stelling dat het beroep tegen de overdrachtsbeslissing van Frankrijk geen kans van slagen zou hebben, maakt evenmin dat toch procesbelang moet worden aangenomen.
In het verlengde van het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de behandeling van het beroep aan te houden.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2019,