In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Westland over de herziening en terugvordering van bijstand. Eiseres had bijstand aangevraagd ingevolge de Participatiewet (Pw) en ontving deze van 7 december 2017 tot 1 juni 2018. Verweerder heeft echter vastgesteld dat eiseres diverse stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening had verzwegen, wat leidde tot een terugvordering van € 5.093,67. Na bezwaar heeft verweerder het besluit van 18 juli 2018 ingetrokken en een nieuw besluit genomen waarbij het recht op bijstand werd herzien en een bedrag van € 4.799,22 werd teruggevorderd. Uiteindelijk heeft verweerder op 3 juli 2019 een bedrag van € 2.085,57 netto teruggevorderd, wat eiseres aanvecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van 14 en 16 januari 2019 als de beslissing op bezwaar moeten worden aangemerkt. Eiseres heeft aangevoerd dat de opbrengsten van een aantal Marktplaatstransacties ten onrechte als inkomen zijn aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de opbrengsten van incidentele verkoop van privégoederen in beginsel niet als inkomsten worden aangemerkt, en dat eiseres deze niet hoefde te melden. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder een bedrag van € 135,14 ten onrechte als inkomen heeft aangemerkt, en heeft het terugvorderingsbedrag aangepast tot € 1.950,43 netto. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.050,-.