ECLI:NL:RBDHA:2020:3008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens verzwegen stortingen en bijschrijvingen op bankrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Westland over de herziening en terugvordering van bijstand. Eiseres had bijstand aangevraagd ingevolge de Participatiewet (Pw) en ontving deze van 7 december 2017 tot 1 juni 2018. Verweerder heeft echter vastgesteld dat eiseres diverse stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening had verzwegen, wat leidde tot een terugvordering van € 5.093,67. Na bezwaar heeft verweerder het besluit van 18 juli 2018 ingetrokken en een nieuw besluit genomen waarbij het recht op bijstand werd herzien en een bedrag van € 4.799,22 werd teruggevorderd. Uiteindelijk heeft verweerder op 3 juli 2019 een bedrag van € 2.085,57 netto teruggevorderd, wat eiseres aanvecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van 14 en 16 januari 2019 als de beslissing op bezwaar moeten worden aangemerkt. Eiseres heeft aangevoerd dat de opbrengsten van een aantal Marktplaatstransacties ten onrechte als inkomen zijn aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de opbrengsten van incidentele verkoop van privégoederen in beginsel niet als inkomsten worden aangemerkt, en dat eiseres deze niet hoefde te melden. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder een bedrag van € 135,14 ten onrechte als inkomen heeft aangemerkt, en heeft het terugvorderingsbedrag aangepast tot € 1.950,43 netto. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2433

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Todorov),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Simons).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2018 heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) over de periode van 7 december 2017 tot en met 30 juni 2018 ingetrokken en van haar een bedrag van € 5.093,67 teruggevorderd.
Bij besluit verzonden op 14 januari 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 18 juli 2018 ingetrokken. Vervolgens heeft verweerder bij afzonderlijk besluit van 16 januari 2019 het recht van eiseres op bijstand over de periode van 7 december 2017 tot en met 26 juli 2018 herzien en van haar een bedrag van € 4.799,22 teruggevorderd.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 januari 2019 aan de rechtbank doorgezonden ter behandeling als beroep, en tevens een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 3 juli 2019 heeft verweerder het besluit van 16 januari 2019 ingetrokken, het recht op bijstand van eiseres over de periode van 7 december 2017 tot 1 juni 2018 herzien en van haar een bedrag van € 2.085,57 netto (€ 3.373,04 bruto) teruggevorderd.
Eiseres heeft aanvullende gronden ingediend en verweerder heeft aanvullend verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank merkt verweerders besluiten van 14 januari 2019 en 16 januari 2019 aan als de beslissing op bezwaar. Daarom heeft verweerder het bezwaarschrift dat eiseres had ingediend tegen het besluit van 16 januari 2019 terecht doorgestuurd naar de rechtbank om als beroep te behandelen. Het besluit van 3 juli 2019 is een wijzigingsbesluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep heeft daarom van rechtswege mede betrekking op dit wijzigingsbesluit.
1.2
Nu de herziening van het recht op bijstand en daarmee het bedrag van de terugvordering is aangepast heeft eiseres geen belang meer bij beoordeling van het besluit van 16 januari 2019. De rechtbank zal daarom het beroep, voor zover gericht tegen dat besluit, niet-ontvankelijk verklaren. In geschil is nu alleen nog het besluit van 3 juli 2019.
2. Blijkens de stukken heeft eiseres op 7 december 2017 bijstand ingevolge de Pw aangevraagd. Verweerder heeft haar met ingang van de aanvraagdatum bijstand toegekend. Verweerder heeft daarna het recht op bijstand een aantal malen herzien en van eiseres een bedrag aan ten onrechte betaalde bijstand teruggevorderd. Het laatste besluit in die reeks is dat van 3 juli 2019. Verweerder heeft het recht van eiseres op bijstand in de periode van 7 december 2017 tot 1 juni 2018 herzien en van haar een bedrag van € 2.085,57 netto (€ 3.373,08 bruto) teruggevorderd. Verweerder heeft diverse stortingen en bijschrijvingen geconstateerd op de bankrekening van eiseres, die eiseres niet heeft opgegeven. Verweerder vindt dat het bij die stortingen en bijschrijvingen gaat om inkomsten.
3. Eiseres stelt dat zij in 2018 betalingen van haar moeder ( [A] ) heeft ontvangen. Zij had namelijk van haar moeder geld geleend om voor haar nieuwe woning een keuken en een geiser aan te schaffen. Ook heeft zij hiervan de aansluitkosten van de geiser, de premie zorgverzekering, de contributie van de ANWB en de huur betaald. Op haar beurt heeft eiseres haar moeder kosten voorgeschoten. Zo heeft zij voor haar boodschappen, benzine en olie betaald. Ook heeft zij het telefoonabonnement van haar moeder betaald. Dat abonnement staat weliswaar op naam van eiseres, maar wordt gebruikt door haar moeder. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt afschriften van whatsapp-gesprekken met haar moeder overgelegd. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte de opbrengst van een zevental Marktplaatstransacties ten bedrage van € 135,14 heeft aangemerkt als inkomen. Bij die bijschrijvingen ontbrak weliswaar een omschrijving en eiseres beschikt niet over enige correspondentie, maar dat komt omdat de verkoop per telefoon is gegaan. De bijschrijvingen zijn eenmalig en komen overeen met andere mutaties die wel van een omschrijving zijn voorzien. Eiseres merkt nog op dat zij voor deze transacties verzendkosten heeft gemaakt waarmee verweerder geen rekening heeft gehouden. Hierdoor zijn de opbrengsten lager. Volgens eiseres gaat het om incidentele verkoop van privé goederen, en niet om handel. Eiseres meent daarom dat zij verweerder hiervan niet op de hoogte hoefde te stellen.
4.1
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de te beoordelen periode die van 7 december 2017 tot 1 juni 2018 is.
4.2
Het besluit tot herziening en terugvordering van bijstand is een voor eiseres belastend besluit. Het is daarom aan verweerder om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering van bijstand is voldaan. [1]
4.3
Uit de stukken blijkt dat in de periode van 7 december 2017 tot 1 juni 2018 diverse bedragen op de bankrekening van eiseres zijn bijgeschreven of gestort. Niet in geschil is dat zij verweerder hiervan niet op de hoogte heeft gesteld. Verweerder heeft de volgende bedragen achteraf in aanmerking genomen als inkomsten:
december 2017: € 136,94
januari 2018: € 231,26
februari 2018: € 125,58
maart 2018: € 685,97
april 2018: € 212,50
mei 2018:
€ 603,32totaal € 2.085,57
4.4
De rechtbank is van oordeel dat deze stortingen en bijschrijvingen inderdaad zijn aan te merken als inkomsten, zoals bedoeld in artikel 32 van de Pw, waarmee verweerder bij de bijstandsverlening rekening had moeten houden. [2] Verweerder heeft die mutaties op de bankrekening van eiseres daarom terecht achteraf als inkomsten aangemerkt. Dat het daarbij voor een deel zou gaan om geldleningen, zoals eiseres heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Een geldlening is niet uitgezonderd van het middelenbegrip, dus is het niet van belang of daarvan sprake was of niet. Er geldt wel een uitzondering op die regel voor de persoon, die (nog) geen bijstand of ander inkomen ontvangt en ter voorziening in zijn levensonderhoud uitsluitend is aangewezen op het aangaan van leningen. In het geval van eiseres was daar echter geen sprake van; zij ontving immers ten tijde van belang bijstand. [3] Een ander deel van de bijschrijvingen op de bankrekening bestond volgens eiseres uit terugbetalingen van door eiseres voor haar moeder betaalde boodschappen, benzine, olie en een telefoonabonnement. Eiseres heeft hiervan echter geen bewijs overgelegd. Verweerder heeft daarom ook deze bijschrijvingen terecht tot de inkomsten gerekend.
4.5
Eiseres heeft, door verweerder van deze stortingen en bijschrijvingen niet op de hoogte te stellen, de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden waardoor zij in de van belang zijnde periode te veel bijstand heeft ontvangen. Verweerder was dus ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw verplicht het recht op bijstand over de te beoordelen periode te herzien. Verweerder was bovendien ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw verplicht de te veel uitbetaalde bijstand van eiseres terug te vorderen.
4.6
Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte een aantal bijschrijvingen die betrekking hadden op transacties op Marktplaats.nl tot haar inkomsten heeft gerekend. Volgens haar ging het om incidentele verkoop van privégoederen.
4.7
De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomsten aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling hoeft te worden gedaan. [4]
4.8
Verweerder heeft zeven bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres, die betrekking hadden op Marktplaatstransacties, als middelen aangemerkt, omdat deze op de bankafschriften geen nadere omschrijving bevatten. Het gaat bij deze transacties om bedragen variërend van € 3,50 tot € 41,-. De verklaring van eiseres dat deze transacties voornamelijk via de mobiele telefoon zijn afgewikkeld en daarom geen omschrijving bevatten, acht de rechtbank niet onaannemelijk. Gelet op het aantal, de aard en de omvang van deze transacties heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat het om incidentele verkoop van privégoederen ging. De opbrengst hiervan wordt niet gerekend tot de inkomsten en eiseres hoefde die in het kader van de inlichtingenverplichting ook niet uit zichzelf aan verweerder op te geven. Verweerder heeft daardoor een bedrag van € 135,14 ten onrechte als inkomsten aangemerkt en dus een te hoog bedrag aan uitgekeerde bijstand van eiseres teruggevorderd.
4.9
Eiseres heeft ter zitting nog aangevoerd dat verweerders berekening van het terugvorderingsbedrag niet klopt, maar een onderbouwing van die stelling is niet gegeven. Verweerder heeft in de uitgebreide berekening die in de bijlage van het bestreden besluit staat het terugvorderingsbedrag bepaald op € 2.085,57 netto. De rechtbank ziet, afgezien van de teveel teruggevorderde € 135,14, geen aanleiding verweerders berekening voor onjuist te houden.
4.1
Niet gebleken is van dringende redenen op grond waarvan verweerder in het geval van eiseres van terugvordering had moeten afzien.
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 3 juli 2019 voor zover verweerder daarbij het terugvorderingsbedrag heeft vastgesteld op € 2.085,57 netto. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bedrag van de terugvordering aan te passen tot € 1.950,43 netto. De brutering van dit aangepaste bedrag laat de rechtbank over aan verweerder.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 16 januari 2019 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 3 juli 2019 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 juli 2019 voor zover dit het bedrag van de terugvordering betreft;
- bepaalt dat het bedrag van de terugvordering wordt aangepast tot € 1.950,43 netto;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 47,-, vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1.050,-.
Deze uitspraak is op 7 april 2020 gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld:
2.Zie bijvoorbeeld:
3.Zie bijvoorbeeld:
4.Zie bijvoorbeeld: