ECLI:NL:RBDHA:2020:30

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2020
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
NL19.27893
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser wegens ongeloofwaardig relaas en drugsverslaving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse man, heeft op 21 augustus 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde problemen te ondervinden van zijn schoonzoon, die invloed zou hebben op de Iraanse justitie. Eiser heeft verklaard dat hij is veroordeeld voor een drugsdelict en dat hij bij terugkeer naar Iran problemen zal ondervinden vanwege zijn drugsverslaving. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag echter afgewezen, omdat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig werden geacht.

Tijdens de zitting op 12 december 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn relaas te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn verklaringen ondersteunen, en dat zijn verklaringen inconsistent zijn. Eiser heeft ook een foto van zijn strafvonnis overgelegd, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de authenticiteit van dit document niet kan worden vastgesteld en dat de inhoud ervan afwijkt van wat eiser zelf heeft verklaard.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Iran het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.27893

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

ProcesverloopBij besluit van 12 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraanse nationaliteit te hebben. Op 21 augustus 2019 heeft hij in Nederland een asielaanvraag gedaan. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met zijn schoonzoon. Deze schoonzoon heeft zijn invloedrijke functie gebruikt om eiser te laten arresteren en veroordelen voor een drugsdelict. Daarnaast stelt eiser dat hij bij terugkeer problemen zal ondervinden vanwege zijn drugsverslaving.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder volgt eiser in zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst, maar vindt dat eisers verklaringen over de in Iran ondervonden problemen niet geloofwaardig zijn.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte verwijt dat hij niet eerder documenten ter onderbouwing van zijn relaas heeft trachten te verkrijgen. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat die verplichting voor eiser, die heroïneverslaafd is, duidelijk had moeten zijn. Ook voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de aard van zijn veroordeling. Eiser stelt het vonnis nooit te hebben gezien.
Verder werpt verweerder volgens eiser ten onrechte tegen dat hij wisselend heeft verklaard over wanneer de geboorte van zijn kleinkind plaatsvond ten opzichte van zijn detentieperiode. Verweerder volgt namelijk dat eisers drugsgebruik mogelijk van invloed kan zijn op zijn verklaringen.
Ter onderbouwing van zijn relaas heeft eiser een foto overgelegd van de kopie van het tegen hem uitgesproken vonnis. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte overwogen dat het vanwege de onduidelijkheid over de functie van eisers schoonzoon niet aannemelijk is dat eiser door diens toedoen problemen heeft gekregen. Dit is ook niet relevant, aangezien eiser een veroordeelde drugsgebruiker is en iedereen eiser dus in de problemen kan brengen. Voor wat betreft de risico’s voor eiser bij terugkeer naar Iran, overweegt verweerder ten onrechte dat eiser kan afzien van zijn drugsgebruik. Zelfs met professionele hulp is de kans uiterst gering dat eiser na een verslaving van 45 jaar zal kunnen afkicken. Hierdoor loopt hij een daadwerkelijk risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] , omdat in Iran extreem hoge straffen worden opgelegd voor drugsdelicten, waaronder de doodstraf [2] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat die geen aantoonbare pogingen heeft ondernomen om zijn relaas te onderbouwen met documenten, zoals het veroordelende vonnis. Eiser stelt dat hij eerst in Nederland op de hoogte is gebracht van de verplichting om documenten te overleggen. Van eiser mag echter worden verwacht dat hij zijn verzoek tot bescherming zoveel mogelijk doet ondersteunen met objectief bewijs.
5. Voor zover eiser heeft verklaard dat hij door toedoen van zijn schoonzoon problemen heeft gekregen met de Iraanse justitie, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser niet duidelijk heeft kunnen maken welke banden zijn schoonzoon heeft met de Iraanse autoriteiten. Eiser heeft niet concreet kunnen verklaren wat voor werkzaamheden zijn schoonzoon zou uitvoeren en voor wie. Ook heeft verweerder vraagtekens kunnen plaatsen bij eisers niet nader onderbouwde verklaringen dat de schoonzoon een belangrijke positie heeft, dat hij als spion van de overheid in de supermarkt van eisers vader zou werken [3] en anderzijds altijd bodyguards om zich heen zou hebben [4] .
6. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn gestelde veroordeling niet aannemelijk heeft gemaakt. In dat verband heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser inconsequent heeft verklaard over het moment van de geboorte van eisers kleinkind. Hoewel verweerder volgt dat eisers gestelde verslaving mogelijk van invloed is op zijn verklaringen, heeft verweerder ook kunnen overwegen dat de geboorte van een kleinkind en de periode van detentie ingrijpende gebeurtenissen betreffen. Verwacht mag worden dat eiser deze consequent in de tijd weet te plaatsen.
Daarnaast heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat niet eenduidig heeft verklaard over de aard van de veroordeling, door in de aanvullingen en correcties over de aard van zijn veroordeling veronderstellingen te doen die afwijken van hetgeen hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard.
7. Eiser heeft in beroep een foto van zijn strafvonnis overgelegd. Aan dit stuk kan echter niet de waarde worden gehecht die eiser hieraan toekent. Daarbij is allereerst van belang dat de authenticiteit van het document niet kan worden vastgesteld. Daarnaast wijkt de inhoud van het vonnis af van hetgeen eiser zelf heeft verklaard. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat hij is opgepakt met 28 gram heroïne [5] . In het vonnis staat echter dat eiser is betrapt met 23,5 gram. Ook heeft eiser verklaard dat hij is veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf en een geldboete van twee miljoen rial [6] . In de kopie van het vonnis staat volgens de overgelegde vertaling echter dat eiser is veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, een boete van twintig miljoen rial en vijftien zweepslagen. Dat eiser analfabeet is en het vonnis niet heeft kunnen lezen, zoals hij ter toelichting stelt, verklaart niet waarom eisers verklaringen afwijken van de opgelegde straf.
8. Verweerder stelt terecht dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer in Iran het risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM vanwege zijn drugsverslaving. Verweerder heeft op dit punt terecht opgemerkt dat op grond van eisers verklaringen kan worden vastgesteld dat eiser al 45 jaar verslaafd is terwijl hij daar buiten de gestelde veroordeling nooit problemen door heeft ondervonden. Ook kan uit eisers verklaringen worden opgemaakt dat eiser nog geruime tijd in Iran heeft verbleven, zonder verdere problemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na terugkeer in Iran het reële risico zal lopen op een buitensporige bestraffing, indien hij zijn middelengebruik voortzet. Zoals blijkt uit het algemeen ambtsbericht [7] worden alleen extreem zware straffen opgelegd indien er sprake is van drugssmokkel of financiering van drugssmokkel. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser in Iran geen hulp zou kunnen krijgen om voor zijn verslavingsprobleem behandeld te worden.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.UN Human Rights Council: Compilation on the Islamic Republic of Iran; Report of the Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights, van 30 augustus 2019, pagina 10
3.Verslag Nader Gehoor, pagina 11
4.Verslag Nader Gehoor, pagina 15
5.Verslag Nader Gehoor, pagina 6
6.Verslag Nader Gehoor, pagina 7
7.Algemeen ambtsbericht Iran, maart 2019, pagina’s 13 en 14