ECLI:NL:RBDHA:2020:2997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
AWB 20/2355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake opvang van vreemdelingen in het kader van de coronamaatregelen

Op 24 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Indiase verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de opvang van vreemdelingen tijdens de coronamaatregelen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 maart 2020, waarin zijn aanvraag voor toelating tot de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV) werd afgewezen. De verzoeker stelde dat hij geen middelen van bestaan had en vroeg de rechtbank om hem geen griffierecht in rekening te brengen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om geen griffierecht in rekening te brengen gehonoreerd, maar kwalificeerde het verzoek om een ordemaatregel als een regulier verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De rechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig is en de rechtbank in een bodemgeding niet bindt. De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker recht heeft op opvang op basis van het Convenant Pilot LVV, maar dat de toetsing aan dit beleid marginaal is. Aangezien India als veilig land wordt beschouwd, is het College niet verplicht om de verzoeker opvang te bieden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat de verzoeker zich voor opvang moet wenden tot de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, in aanwezigheid van griffier R.E. Toonen, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2355
[persoonsnummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 maart 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1960, van Indiase nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer)
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder, verder het College.

Procesverloop

Met het besluit van 6 maart 2020 (het bestreden besluit) met [kenmerk] heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verweerder heeft verzoeker niet toegelaten tot de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV).
Verzoeker heeft op 16 maart 2020 tegen dit besluit beroep ingesteld (AWB 20/2216). Op dezelfde datum heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een ordemaatregel te treffen (AWB 20/2355).

Overwegingen

1.Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
2. Verzoeker verzoekt de rechtbank om hem geen griffierecht in rekening te brengen omdat hij niet beschikt over enig middel van bestaan vanwege het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter honoreert dit verzoek.
3. Verzoekers gemachtigde heeft in het beroepschrift geschreven “tevens verzoek ordemaatregel”. Een “verzoek ordemaatregel” is geen bestaande formele stap in een bestuursrechtelijke procedure zoals een bezwaar of beroep op verzoek om een voorlopige voorziening dat is. De voorzieningenrechter zal, gelet op de aard van de zaak en de gestelde hoge spoed in dit geval het “verzoek ordemaatregel” als een regulier verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kwalificeren en als zodanig behandelen. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat de gemachtigde in het vervolg ondubbelzinnig aangeeft of hij beoogt een voorlopige voorziening te vragen hangende de bodemprocedure.

Beoordeling van het verzoek

4. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het formulier van 20 november 2019. Daaruit blijkt dat hij niet is toegelaten tot de LVV. Uit het bestreden besluit komt naar voren dat deze bezwaren vooral gingen over het toetsingskader, te weten de vraag of er getoetst moet worden aan het verdragsrecht of aan het buitenwettelijk begunstigend beleid van het college zoals neergelegd in het Convenant Pilot LVV van 2 april 2019.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat het verzoeker te doen is om
-onvoorwaardelijke- opvang vanwege de situatie van het heersende corona-virus op dit moment. De gemachtigde acht van groot belang dat verzoeker een dak boven zijn hoofd heeft. De gemachtigde wil dat verzoeker zijn handen wast en de gemachtigde wil verzoeker niet “kuchend en rochelend” tegenkomen. De voorzieningenrechter zal zich dan ook beperken tot het antwoord op de vraag of verweerder gehouden is om verzoeker –onvoorwaardelijke- opvang te verlenen in de LVV.
6. In het bestreden besluit heeft het College uitvoerig uitgelegd waarom getoetst wordt aan het Convenant en de daarmee samenhangende regels (het “Mandaatbesluit en machtiging LVV”, het “Uitvoeringsplan 24-uursopvang ongedocumenteerden” en het Handboek en Procesprogramma ongedocumenteerden) en waarom de toetsing daartoe is beperkt. Voorts heeft het College verzoeker meegedeeld dat vreemdelingen die actief willen meewerken aan vertrek uit Nederland zich kunnen melden op de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) alsmede dat de staatssecretaris met een dergelijk aanbod kan volstaan. Volgens vaste jurisprudentie betekent dit volgens het College geen schending van de artikelen 3 en 8 van het EVRM
1 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/).
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht het verzoek van verzoeker heeft beperkt tot de vraag of verzoeker op grond van het Convenant en de daarmee samenhangende regels recht heeft op opvang. Uit het Convenant blijkt dat de hierin verwoorde samenwerking tussen -kort gezegd- Rijk en gemeente (uitsluitend) ziet op opvang voor ongedocumenteerden. Dat betekent dat de ongedocumenteerde die aanspraak maakt op meer voorzieningen, of de gedocumenteerde die niet voor opvang in een LVV in aanmerking komt, zich tot de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid moet wenden.
8. De voorzieningenrechter wijst er voorts op dat het LVV gebaseerd is op buitenwettelijk begunstigend beleid. In dat geval toetst de rechter slechts marginaal. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat op grond van dit beleid, het College personen die uit veilige landen komen geen opvang hoeft te bieden. India geldt als veilig land. Het besluit is op dit punt dan ook juist.
9. Zoals hiervoor al is overwogen moet verzoeker zich voor opvang in een VBL tot de staatssecretaris wenden. De gemachtigde laat na om toe te lichten waarom in het geval van verzoeker niet de voorwaarde voor verblijf in een VBL, te weten actief mee werken aan vertrek uit Nederland, zou mogen worden gesteld. Evenmin is inzichtelijk gemaakt waarom de huidige situatie noopt tot het laten varen van deze, aan verblijf in de VBL, verbonden voorwaarde. De stelling van gemachtigde van verzoeker dat voor verzoeker de VBL, gelet op zijn medische problemen, niet geschikt is, moet hij ook aan de staatssecretaris voorleggen.

Conclusie

10. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om een ordemaatregel/voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is bekend gemaakt door verzending aan partijen.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950.