In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 april 2020, wordt de aanvraag van een Soedanese vluchteling tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De eiser, afkomstig uit de niet-Arabische bevolkingsgroep Fur in Darfur, heeft zijn aanvraag ingediend na een afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er voor niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur geen groepsvervolging is aangenomen en waarom niet is vastgesteld dat zij systematisch worden blootgesteld aan onmenselijke behandelingen. De rechtbank stelt vast dat de veiligheidssituatie in Darfur, hoewel verbeterd, nog steeds zorgwekkend is voor deze bevolkingsgroepen. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen vier weken na deze uitspraak. De eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met verwijzingen naar rapporten van Amnesty International en ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin de aanhoudende risico's voor niet-Arabische stammen in Darfur worden beschreven. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.