ECLI:NL:RBDHA:2020:2962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
NL20.2910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van een niet-Arabische Soedanese vluchteling uit Darfur

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 april 2020, wordt de aanvraag van een Soedanese vluchteling tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De eiser, afkomstig uit de niet-Arabische bevolkingsgroep Fur in Darfur, heeft zijn aanvraag ingediend na een afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er voor niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur geen groepsvervolging is aangenomen en waarom niet is vastgesteld dat zij systematisch worden blootgesteld aan onmenselijke behandelingen. De rechtbank stelt vast dat de veiligheidssituatie in Darfur, hoewel verbeterd, nog steeds zorgwekkend is voor deze bevolkingsgroepen. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen vier weken na deze uitspraak. De eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met verwijzingen naar rapporten van Amnesty International en ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin de aanhoudende risico's voor niet-Arabische stammen in Darfur worden beschreven. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL20.2910 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W. de Vilder),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder geweigerd om aan eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en heeft verweerder aan eiser geen uitstel van vertrek verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Soedanese nationaliteit en is geboren op [datum] 2003. Eiser behoort tot de niet-Arabische bevolkingsgroep Fur en is afkomstig uit Darfur. Eiser legt het volgende ten grondslag aan zijn asielaanvraag. Eiser woonde vanaf zijn geboorte, samen met zijn familie, in het ontheemdenkamp Morni. In juli 2018 zijn ze naar de plaats Thur gegaan om daar land te verbouwen. In september 2018 trof eiser op hun grond een dode kameel aan. Deze kameel was eigendom van de Janjaweed. De Janjaweed beschuldigden eiser van het doden van de kameel, waarop zij eiser wilden doodschieten. Omdat eisers moeder tussen eiser en de Janjaweed in ging staan, is zij doodgeschoten. Eiser is op dat moment weggerend en heeft zich verstopt. Diezelfde dag is hij met zijn oom, broers en zussen naar het kamp Morni gegaan, waar ze de volgende ochtend aankwamen. Zijn vader bleef in Thur. Toen ze contact opnamen met zijn vader vertelde deze dat de Janjaweed die ochtend naar hem toe waren gekomen en hadden gezegd dat ze wilden dat eiser zich bij hen aansloot en dat eiser anders vermoord zou worden. De Janjaweed zouden die avond terugkomen voor eiser. Zijn vader en buurtbewoners zijn diezelfde dag ook naar Morni gekomen. Later hoorden ze van overlevenden die naar Morni waren gekomen dat de Janjaweed ’s avonds terug waren gekomen, de vader van eiser daar niet troffen en zagen dat de kornogh dicht was. De Janjaweed hebben hun kornogh in brand gestoken en mensen gedood. Drie á vier dagen nadat zijn moeder vermoord werd, is eiser uit Soedan vertrokken vanwege de angst dat de Janjaweed ook naar Morni zouden komen en hem zouden doden.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. de identiteit, nationaliteit en herkomst,
2. de problematiek met de Janjaweed.
Verweerder heeft element 1 geloofwaardig geacht. Verweerder heeft element 2 niet geloofwaardig geacht. Vervolgens heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in Darfur geen sprake is van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade (de zogenoemde 15c-situatie). Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiser op grond van het landgebonden asielbeleid behoort tot een risico- en kwetsbare minderheidsgroep. Eiser behoort immers tot een niet-Arabische bevolkingsgroep, afkomstig uit Darfur en had daar voorafgaande aan zijn komst naar Nederland zijn normale woonplaats. Eiser heeft echter niet met geringe of beperkte indicaties aannemelijk gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser komt volgens verweerder dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Is er in Darfur sprake van een 15c-situatie?
3. Eiser voert aan dat in Darfur (nog steeds) sprake is van een 15c-situatie. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op pagina 33, 34 en 38 van het algemeen ambtsbericht over Soedan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van oktober 2019 (het ambtsbericht), waarin staat dat in Darfur de humanitaire en mensenrechtensituatie onverminderd slecht is en dat er in 2019 sprake was van een verslechtering van de veiligheidssituatie en mensenrechtensituatie. Verder wijst eiser op de conclusies van het rapport van Amnesty International Nederland van maart 2019 met de titel “Risico’s bij gedwongen terugkeer naar Soedan”. Daaruit volgt volgens eiser dat alle Soedanezen dan wel mensen als eiser, die afkomstig zijn uit een conflictgebied als Darfur, bij terugkeer onderworpen worden aan willekeurige arrestatie, ondervraging en mishandeling. Tot slot wijst eiser op een uitspraak van het Upper Tribunal van het Verenigd Koninkrijk van 29 juli 2019. Volgens eiser heeft het Upper Tribunal daarin bepaald dat in ieder geval alle niet-Arabische mensen uit Darfur nog steeds een reëel risico lopen op ernstige schade, omdat het daar nog te onveilig is. Dit betekent volgens eiser dat de wijziging van het landgebonden beleid van verweerder met ingang van 15 januari 2020, waarbij niet langer een 15c-situatie is aangenomen ten aanzien van Darfur, prematuur is, temeer omdat verweerder daarbij niet gekeken heeft naar wat andere buurlanden hebben aangenomen.
3.1.
De rechtbank overweegt dat individuele omstandigheden geen rol spelen bij de beantwoording van de vraag of er in een bepaald land een 15c-situatie is. De beoordeling of sprake is van een 15-c situatie gaat namelijk alleen om de beantwoording van de vraag of de geweldssituatie in een land zo erg is dat iedere burger - dus los van zijn individuele omstandigheden, inclusief het behoren tot een bepaalde groep - die daarnaar terugkeert, alleen al daardoor een reëel risico loopt slachtoffer van willekeurig geweld te worden. Wel van belang is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) onder meer of de bij het gewapend conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers, dan wel vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot. Ook is van belang of de geweldpleging wijdverspreid is en of het gewapend conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden. Verder is van belang of er al dan niet een veiligheidsstructuur aanwezig is en hoeveel burgers slachtoffer zijn geworden van het geweld dan wel als gevolg daarvan ontheemd zijn geraakt. [1]
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de veiligheidssituatie in Darfur zodanig slecht is dat sprake is van een 15c-situatie. Het ambtsbericht waar eiser naar verwijst is voor verweerder juist aanleiding geweest om zijn landgebonden asielbeleid ten aanzien van Soedan aan te passen en niet langer een 15c-situatie aan te nemen voor alle vreemdelingen afkomstig uit Darfur. Uit dit ambtsbericht komt weliswaar het beeld naar voren van een onverminderd (ver)slechte(rde) humanitaire en mensenrechtensituatie, maar uit het ambtsbericht blijkt ook dat het gewapende conflict tussen regeringsstrijdkrachten en rebellen is afgenomen, net als de tribale conflicten. Hierdoor kwamen er in 2017 en 2018 minder mensen om het leven dan in voorgaande jaren. De in het ambtsbericht opgenomen tabellen maken inzichtelijk dat het totaal aantal burgerslachtoffers in de periode van 2017 tot en met augustus 2019 in alle regio’s van Darfur sterk is afgenomen ten opzichte van 2016, met het minste aantal burgerslachtoffers in Oost- en West-Darfur. In deze laatstgenoemde regio’s was het volgens het ambtsbericht, ook in 2019, relatief kalm en stabiel. Het aantal ontheemden bedroeg in de eerste helft van 2018 15.000 terwijl dit in 2016 180.000 was. Hieruit volgt dat het geweld in Darfur niet overal even wijdverbreid is en het aantal burgerslachtoffers en ontheemden sterk is afgenomen en niet zo hoog is dat alleen al daarom moet worden gesproken van een 15c-situatie.
3.3.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ook uit de overige informatie waar eiser naar heeft verwezen niet kan worden afgeleid dat in Darfur sprake is van een 15c-situatie. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, gaan de conclusies van het rapport van Amnesty International Nederland niet over de algemene veiligheidssituatie in Soedan maar over het optreden van de Soedanese veiligheidsdiensten tegenover (bepaalde groepen) asielzoekers die gedwongen zijn om terug te keren naar Soedan. De door eiser aangehaalde uitspraak van het Upper Tribunal ziet evenmin op het bestaan van een 15c-situatie. Naar de rechtbank begrijpt is dit de uitspraak van 29 juli 2019, AAR & AA (Non-Arab Darfuris – return) Sudan [2019] UKUT 00282 (IAC). Zoals eiser zelf ook erkent, heeft die uitspraak betrekking op niet-Arabische mensen uit Darfur en niet op iedere burger die terugkeert naar Darfur. Uit de informatie van eiser kan dus niet worden afgeleid dat de geweldssituatie in Darfur zo erg is dat iedere burger die daarnaar terugkeert alleen al daardoor een reëel risico loopt slachtoffer van willekeurig geweld te worden. Ook als het zo is dat andere landen wel hebben aangenomen dat in Darfur sprake is van een 15c-situatie, dan maakt dit op zichzelf niet dat het standpunt van verweerder niet deugdelijk is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van groepsvervolging, dan wel een reëel risico op een systematische blootstelling aan een praktijk van onmenselijke behandelingen vanwege het behoren tot een groep?
4. Eiser voert vervolgens aan dat in ieder geval alle niet-Arabische mensen uit Darfur, waartoe ook hij behoort, een reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij gewezen op dezelfde informatie als onder 3. genoemd, te weten de uitspraak van het Upper Tribunal, het rapport van Amnesty International Nederland en het ambtsbericht.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder van een landgebonden asielbeleid ten aanzien van Sudan waarbij voor alle vreemdelingen afkomstig uit Darfur een 15c-situatie werd aangenomen, met ingang van 15 januari 2020 is gegaan naar een beleid waarbij alleen nog risicogroepen en kwetsbare minderheidsgroepen zijn aangemerkt. Niet in geschil is dat eiser behoort tot een dergelijke risico- en minderheidsgroep. Verweerder merkt eiser namelijk aan als (vermeend) aanhanger van een (gewapende) oppositiegroep, omdat eiser behoort tot een niet-Arabische bevolkingsgroep (Fur), afkomstig is uit Darfur en hier voorafgaande aan zijn komst naar Nederland zijn normale woonplaats had (paragraaf C7/26 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)).
Verweerder heeft niet aangenomen dat ten aanzien van deze groep sprake is van groepsvervolging of dat die groep systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. Waarom verweerder dit niet heeft gedaan, is niet toegelicht. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat, gelet op het ambtsbericht, verweerder in het landgebonden asielbeleid niet-Arabische bevolkingsgroepen afkomstig uit Darfur heeft aangemerkt als risicogroep en kwetsbare minderheidsgroep. Voor zover verweerder daarmee bedoeld heeft aan te geven dat uit het ambtsbericht volgt dat geen sprake is van een situatie waarbij niet-Arabische bevolkingsgroepen afkomstig uit Darfur vervolgd worden of systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen, kan de rechtbank verweerder daarin, zonder een nadere motivering, niet volgen. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang.
4.2.
Ten eerste volgt uit het ambtsbericht dat de veiligheidssituatie in Darfur weliswaar is verbeterd, maar dat nog steeds sprake is van een onverminderd (ver)slechte(rde) humanitaire en mensenrechtensituatie. Daarbij valt uit het ambtsbericht op te maken dat met name niet-Arabische stammen in Darfur het risico lopen slachtoffer te worden. In het ambtsbericht staat opgenomen:
“Van oudsher zijn vooral niet-Arabische stammen - zoals de Zaghawa, de Fur en in mindere mate de Masalit - die verdacht worden van banden met Darfurese rebellenbewegingen doelwit van geweld in Darfur. In de verslagperiode werden niet-Arabische stammen opnieuw het slachtoffer van geweld door regeringsstrijdkrachten. [2] (…)”.
“De veiligheidsdiensten treden harder op tegen personen van stammen die in verband worden gebracht met de conflictgebieden (Zuid-Kordofan, Blue Nile en Darfur). [3] (…)”.
4.3.
Verder heeft het Upper Tribunal in de reeds aangehaalde uitspraak van 29 juli 2019 geoordeeld dat nog geen aanleiding bestond om het eerdere oordeel dat vreemdelingen die behoorden tot een niet-Arabische stam in Darfur, bij terugkeer een reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling, te herzien. Zoals ter ook zitting ook genoemd is deze uitspraak mede gebaseerd op een fact-finding mission van november 2018. Weliswaar dateren deze fact-finding mission en de uitspraak van het Upper Tribunal van vóór het ambtsbericht, maar uit het ambtsbericht valt niet af te leiden dat de risico’s voor niet-Arabische stammen in Darfur na november 2018 of juli 2019 zijn afgenomen. In het ambtsbericht is immers juist opgenomen dat in 2019 sprake was van een verslechtering van de veiligheidssituatie en mensenrechtensituatie.
4.4.
Naast de risico’s die eiser als lid van een niet-Arabische stam in Darfur loopt, heeft eiser ook gewezen op de risico’s die hij loopt om bij terugkeer naar Soedan te worden mishandeld. In dat verband heeft hij pagina’s 20 en 21 uit het rapport van Amnesty International Nederland van maart 2019 overgelegd. Op pagina 20 staat onder meer opgenomen:
“De Sudanese veiligheidsdiensten treden hard op tegen iedereen die ervan verdacht wordt tot de oppositie te behoren. Ook het behoren tot een etnische groep die teruggeleid kan worden naar een van de conflictgebieden zoals Darfur, Blue Nile, Nuba Mountains of Zuid-Kordofan of afkomstig zijn uit een van deze conflictgebieden kan hier al aanleiding tot problemen zijn. De NISS staat bekend om willekeurige arrestaties, ondervragingen en mishandelingen. Uit de in dit rapport aangehaalde casussen van gedwongen teruggekeerde Sudanese asielzoekers blijkt dat zij risico lopen te worden blootgesteld aan dergelijke slechte behandeling.
Personen die reizen met tijdelijke reisdocumenten of onder begeleiding van een escorte, worden sneller als afgewezen asielzoeker en/of iemand met een politiek profiel beschouwd en lopen meer risico. Dit geldt te meer voor personen met wortels in een conflictgebied. Ook fysieke overdracht aan de Sudanese autoriteiten (door bijvoorbeeld de Nederlandse marechaussee) kan onnodige en negatieve aandacht generen en problemen veroorzaken. Ook komt het voor dat mensen na een kort verhoor op de luchthaven aanvankelijk worden vrijgelaten maar later alsnog worden gearresteerd. (…)”.
4.5.
Ook in het ambtsbericht is ingegaan op de risico’s die terugkeerders naar Soedan lopen:
“3.4 Terugkeer
Teruggekeerde migranten worden, als zij als zodanig herkend worden, ondervraagd door de Sudanese autoriteiten. De NISS ondervraagt terugkeerders over hun uitspraken in het buitenland over Sudan. De veiligheidsdiensten zouden terugkeerders beschuldigen van het doen van uitspraken die het imago van Sudan in het Westen aantasten.(…)
Waarnemers stelden dat sommige terugkeerders last hadden van onregelmatigheden, waaronder intimidatie, detentie en mishandeling terwijl anderen na een ondervraging op de luchthaven Sudan in konden reizen. Volgens een vertrouwelijke bron is er sprake van willekeur in de handelingen van de veiligheidsdiensten.
3.4.1
Monitoring
Geen enkele lokale of internationale organisatie volgde tijdens de verslagperiode structureel en systematisch gedwongen en/of vrijwillige terugkeer van Sudanese asielzoekers. Vanwege de beperkte omvang van terugkeer vanuit Europa en het gebrek aan monitoring was de informatie over de handelingen van de Sudanese autoriteiten ten aanzien van personen die terugkeerden beperkt in omvang en inhoud. Volgens een Brits rapport van de Home Office, erkenden Europese ambassades dat mishandeling van terugkeerders voor hen onopgemerkt kon blijven aangezien er geen monitoring plaatsvond.
Verschillende bronnen rapporteerden dat zij geen geverifieerde signalen hadden ontvangen van mishandeling van mensen die gedwongen danwel vrijwillig terugkeerden naar Sudan uit Europese landen of uit Libië. Andere bronnen signaleerden daarentegen dat sommige terugkeerders te maken kregen met arrestatie, detentie, mishandeling en/of marteling.(…) Een vertrouwelijke bron sprak over verdwijning en overlijden tijdens detentie van een terugkeerder, als gevolg van martelingen. [4]
3.4.2
Gevallen van terugkeer
Tijdens de verslagperiode waren er verschillende openbare berichten van onregelmatigheden, waaronder intimidatie, detentie en mishandeling bij terugkeer van Sudanese migranten en asielzoekers uit Europa.(…)
Amnesty International publiceerde in maart 2019 een rapport over de uitzetting door Nederland van een Sudanese asielzoeker die eind 2017 naar Sudan terugkeerde. Volgens het rapport, verbleef deze persoon na zijn terugkeer naar Sudan dertien dagen in isolatie en werd hij veelvuldig ondervraagd, mishandeld en vernederd. Na zijn vrijlating legden de veiligheidsdiensten hem een dagelijkse meldplicht op.
In januari 2019 werd een Sudanese asielzoeker gedwongen uitgezet naar Sudan. Volgens media berichten vreesde zijn advocaat dat hij was opgepakt door de Sudanese veiligheidsdiensten. [5] (…).
3.4.3
Risicogroepen
Verschillende bronnen meldden dat een terugkeerder opvalt bij de veiligheidsdiensten als hij/zij in meerdere categorieën valt waaraan de veiligheidsdiensten meer aandacht besteden. Hierbij kan gedacht worden aan politieke activisten, mensenrechtenverdedigers, burgers die deelnemen aan demonstraties, studenten en burgers behorend tot stammen die geassocieerd worden met de conflictgebieden. (…) Volgens Amnesty International liepen uitgezette Sudanese burgers, die beschuldigd of verdacht werden van activiteiten voor de oppositie, het risico slachtoffer te worden van ernstige mensenrechtenschendingen. Ook burgers afkomstig uit de conflictgebieden zoals Darfur, Blue Nile, Zuid-Kordofan en de Nuba Mountains liepen volgens Amnesty verhoogd risico, ook wanneer zij langere tijd in Khartoum of andere niet-conflict gebieden hadden gewoond.
(…) Volgens Amnesty International worden personen die reizen met tijdelijke reisdocumenten of met een escorte sneller beschouwd als afgewezen asielzoeker en/of personen met een politiek profiel. Daardoor liepen deze Sudanese burgers, volgens Amnesty International, meer risico. [6] (…)”.
4.6.
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat in antwoorden op vragen van de Tweede Kamer al is ingegaan op het rapport van Amnesty International Nederland. Dit betreft echter antwoorden van 19 februari 2019, dus daterend van vóór het door eiser aangehaalde rapport. Verder merkt de rechtbank op dat de passages in het ambtsbericht die zien op terugkeerders, niet alleen zijn gegrond op het rapport van Amnesty International Nederland, maar ook op andere, openbare en anonieme, bronnen. Ook uit dit ambtsbericht volgt dat specifieke groepen, waaronder burgers die afkomstig zijn uit Darfur, meer risico lopen op mensenrechtenschendingen bij terugkeer.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat met name de niet-Arabische stammen afkomstig uit Darfur het doelwit zijn van geweld in Darfur zelf en dat zij daarnaast een verhoogd risico lopen om bij terugkeer naar Soedan het slachtoffer te worden van ernstige mensenrechtenschendingen. Verweerder had nader moeten motiveren waarom deze omstandigheden, op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, niet maken dat niet-Arabische bevolkingsgroepen afkomstig uit Darfur als groep vervolgd worden dan wel dat zij als groep systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. Aan het bestreden besluit kleeft dan ook een motiveringsgebrek.
Kan het motiveringsgebrek worden hersteld?
5. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op de aanvraag, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen moet verweerder motiveren waarom hij, gelet op de onder 4.2 tot en met 4.6 genoemde informatie, voor niet-Arabische bevolkingsgroepen afkomstig uit Darfur niet heeft aangenomen dat zij als groep vervolgd worden, dan wel dat zij als groep systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5.1.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6. Het voorgaande betekent ook dat de rechtbank op dit moment (nog) niet toekomt aan de vraag of eiser verder met geringe of beperkte indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • stelt eiser in de gelegenheid om binnen vier weken na ontvangst van de herstelpoging van verweerder daarop te reageren;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. ter Horst, griffier.
Deze tussenuitspraak is gedaan en bekendgemaakt op: 1 april 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze tussenuitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze tussenuitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4200.
2.Pagina 36.
3.Pagina 93.
4.Pagina 115.
5.Pagina 116.
6.Pagina 117.