Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] en overleden op [datum overlijden 2] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 mei 2019 met producties;
- de conclusie van antwoord van 30 juli 2019 met producties;
- het tussenvonnis van 7 augustus 2019, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- de akte eiswijziging van 30 januari 2020;
- het proces-verbaal van comparitie van 30 januari 2020.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
“Toevallig is [gedaagde] verleden week in het ziekenhuis geweest en daar heeft zij de vraag gesteld wat [de minderjarige 2] ’s levensverwachting is. Die is niet anders dan van een ander kind. Alleen als hij bepaalde ziektes krijgt zoals bijvoorbeeld longontsteking levert dat voor [de minderjarige 2] een groter risico op dan voor een ander kind.”Hieruit blijkt dat expliciet is besproken dat er een kans bestond dat [de minderjarige 2] eerder zou overlijden als gevolg van een longontsteking. Dit was dus bekend bij het maken van de afspraken. Kennelijk was dat voor [eiser] toen geen reden voor een andersluidende regeling. Wat daar ook van zij: partijen hebben het risico van een vroegtijdig overlijden van [de minderjarige 2] meegenomen bij het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding. Van een onvoorziene omstandigheid is daarom geen sprake.
1.086,00(2,0 punt × tarief € 543,00)