ECLI:NL:RBDHA:2020:2932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
C/09/573076 / FA RK 19-3393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot interlandelijke adoptie wegens ontbreken beginseltoestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie door verzoekster van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Verzoekster, die in Nederland woont, heeft in Mozambique de voogdij over de kinderen verkregen na het overlijden van hun ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen op basis van een toeristenvisum in Nederland verblijven en dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het verzoek. Echter, het Haags Adoptieverdrag is niet van toepassing omdat Mozambique geen partij is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) van toepassing is, maar dat verzoekster niet beschikt over de vereiste beginseltoestemming. Verzoekster betoogde dat de Wobka niet van toepassing zou zijn, maar de rechtbank verwierp deze stelling. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot adoptie moest worden afgewezen omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van de Wobka, en er geen uitzonderingen van toepassing waren. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen en verzoekster in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de adoptie niet kon worden uitgesproken zonder de noodzakelijke toestemming.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 19-3393
Zaaknummer: C/09/573076
Datum beschikking: 1 april 2020

Adoptie

Beschikking op het op 1 mei 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[X]

verzoekster,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag,

hierna: de ambtenaar,
zetelend te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift;
- een brief van 6 mei 2019, met bijlagen, van de zijde van verzoekster;
- twee brieven van 14 mei 2019 van de zijde van verzoekster;
- een brief van 21 mei 2019 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
- het verweerschrift van de ambtenaar;
- een brief van 1 augustus 2019, met bijlagen, van de zijde van verzoekster.
- een brief van 20 augustus 2019 van de ambtenaar;
- een brief van 11 september 2019 van de zijde van verzoekster;
- een brief van 25 september 2019 van de ambtenaar;
- een brief van 8 november 2019 van de Raad;
- een brief van 22 november 2019 van de zijde van verzoekster;
- een F8-formulier van 10 december 2019 van de zijde van verzoekster;
- een F9-formulier van 10 december 2019, met bijlagen, van de zijde van verzoekster;
- een F9-formulier van 14 januari 2020 van de zijde van verzoekster;
- het rapport en advies van 22 januari 2020 van de Raad;
- een F9-formulier van 23 januari 2020 van de zijde van verzoekster.
De rechtbank heeft op 29 januari 2020 met de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.
Op 29 januari 2020 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekster met haar advocaat, P.C. de Ruiter namens de ambtenaar, [medewerker van de RvdK] namens de Raad. Voorts is aanwezig de zoon van verzoekster: [zoon van X] (hierna: [zoon van X] ).
Na de zitting heeft de rechtbank nog kennis genomen van:
- de brief van 7 februari 2020 van de Raad;
- de brief van 27 februari 2020, met bijlagen, van de zijde van verzoekster;
- het F9-formulier van 6 maart 2020, met bijlage, van de zijde van verzoekster.

Verzoek

Het verzoek -zoals dat thans luidt- strekt tot adoptie door verzoekster van de minderjarigen [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ) en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) en vaststelling van de geslachtsnaam van de beide kinderen, zodat de namen van de kinderen zullen luiden [minderjarige 1] [voorgestelde geslachtsnaam mj 1] en [minderjarige 2] [voorgestelde geslachtsnaam mj 2] .

Feiten:

- Verzoekster is geboren op [geboortedatum 1] 1961 te [geboorteplaats 1] . Zij heeft de Nederlandse
nationaliteit.
- [minderjarige 1] is, blijkens de overgelegde gelegaliseerde geboorteakte van de ambtenaar
van de burgerlijke stand van [plaatsnaam 1] , Mozambique, op [geboortedatum 1] 2004 in [geboorteplaats] ,
geboren als kind van [moeder mj 1] Op een andere overgelegde geboorteakte wordt hij
[minderjarige 1] [geslachtsnaam moe mj 1] [minderjarige 1] genoemd.
- De moeder van [minderjarige 1] , in de gelegaliseerde overlijdensakte [afwijkende voornaam moe mj 1]
genoemd, is op [overlijdensdatum 1] 2009 overleden
.
- Het bestaan of de woon- of verblijfplaats van de vader van [minderjarige 1] is volgens
verzoekster onbekend.
- Na het overlijden van de moeder is [minderjarige 1] toevertrouwd aan de zorg van verzoekster.
- Bij beschikking van 2 oktober 2018 van het Judicial Court of [plaatsnaam 2] District, Mozambique, is verzoekster (volgens de vertaling van die beschikking in de Engelse taal) belast met de voogdij over [minderjarige 1] .
- [minderjarige 1] had een visum voor verblijf in Nederland tot 28 december 2019 (een toeristenvisum). Thans verblijft hij nog bij verzoekster in Nederland.
- [minderjarige 1] is met een Burgerservicenummer opgenomen in het Register niet-ingezetenen. Zijn voornamen luiden in de basisregistratie: [minderjarige 1] [geslachtsnaam moe mj 1] .
- [minderjarige 2] is, blijkens de overgelegde gelegaliseerde geboorteakte van de ambtenaar
van de burgerlijke stand van [plaatsnaam 2] , Mozambique, op [geboortedatum 2] 2007 in [geboorteplaats 2] , geboren als kind van [voornaam va mj 2] [geslachtsnaam va mj 2] en [moe mj 2]
Op die geboorteakte wordt hij genoemd [minderjarige 2] [geslachtsnaam va mj 2] . Op een andere overgelegde geboorteakte is hij het kind van [va mj 2] en [moe mj 2] en wordt hij genoemd [minderjarige 2] [geslachtsnaam va mj 2] .
- De moeder van [minderjarige 2] is op [overlijdensdatum 2] 2007 overleden. Zij wordt in haar gelegaliseerde overlijdensakten genoemd: [moe mj 2] en [afwijkende naam] .
- Na het overlijden van de moeder is [minderjarige 2] toevertrouwd aan de zorg van verzoekster.
- De vader van [minderjarige 2] is op [overlijdensdatum 3] 2008 overleden. Volgens zijn overlijdensakte is hij genaamd: [voornaam va mj 2] [geslachtsnaam va mj 2]
- Bij beschikking van 2 oktober 2018 van het Judicial Court of [plaatsnaam 2] District, Mozambique, is verzoekster (volgens de vertaling van die beschikking in de Nederlandse taal) belast met de voogdij over [minderjarige 2] .
- [minderjarige 2] had een visum voor verblijf in Nederland tot 28 december 2019 (een toeristenvisum). Thans verblijft hij nog bij verzoekster in Nederland.
- [minderjarige 2] is .met een Burgerservicenummer opgenomen in het Register niet-ingezetenen. Zijn voornamen luiden in de basisregistratie: [minderjarige 2] [voornaam va mj 2] .
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de Mozambikaanse nationaliteit.
- Bij beschikking van 12 november 2003 van deze rechtbank is de adoptie door verzoekster van [zoon van X] , geboren op [geboortedatum 3] 1999 te [geboorteplaats 3] , Mozambique, uitgesproken.
- Blijkens de basisregistratie personen heeft verzoekster van 10 januari 1996 tot 21 september 2016 in Mozambique gewoond. Vanaf 21 september 2016 is verzoekster in Nederland woonachtig.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu verzoekster haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter, gelet op het bepaalde in artikel 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), met betrekking tot het onderhavige verzoek rechtsmacht toe.
Ingeval van interlandelijke adoptie is het Haags Adoptieverdrag 1993 van toepassing indien de staat van herkomst én de staat van opvang beiden partij zijn bij dit verdrag. Dit verdrag is voor Nederland in werking getreden op 1 oktober 1998. Mozambique is geen partij bij dit verdrag zodat het Haags Adoptieverdrag in onderhavige procedure niet van toepassing is.
Op grond van artikel 10:105 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) is Nederlands recht op het onderhavige verzoek tot adoptie van toepassing, met dien verstande dat op de toestemming van de ouders van de kinderen het Mozambikaans recht van toepassing is.
Verzoekster betwist dat in het onderhavige geval de Wobka van toepassing is, waarbij wordt gewezen op het bepaalde in artikel 14 van de Wobka. Daarnaast zou afwijzing van de adoptie ernstig nadeel toebrengen aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terwijl het doel van de Wobka mede is te bewerkstelligen dat een adoptiekind terecht komt in een gezin waarvan de ouder geschikt is om de zorg en opvoeding te dragen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Inhoudelijke beoordeling
Verzoekster woont, na een langdurig verblijf in Mozambique, weer in Nederland. Zij werkte in Mozambique in een weeshuis. [minderjarige 2] is daar na het overlijden van zijn beide ouders achtergelaten. [minderjarige 1] is daar na het overlijden van zijn moeder achtergelaten; wie de vader van [minderjarige 1] is, is onbekend. Op de door verzoekster op 10 december 2019 overgelegde geboorteakte van [minderjarige 1] is op de plek van de naam van zijn vader, volgens verzoekster, de naam van zijn grootvader vermeld.
Verzoekster heeft in 2018 in Mozambique de voogdij over de beide kinderen verkregen. In verband met familieomstandigheden is zij in 2016 vanuit Mozambique naar Nederland teruggekeerd. Sindsdien verblijven de kinderen telkens een periode bij verzoekster in Nederland op basis van een toeristenvisum. Verzoekster stelt dat zij er vanuit is gegaan dat zij op grond van de Mozambikaanse voogdijbeslissing met de kinderen mag reizen naar het buitenland en ook dat zij als hun voogd hun woonplaats (ook buiten Mozambique) mag bepalen. De situatie is op dit moment zo dat, wanneer de kinderen niet in Nederland zijn, zij bij een verzorgster in Mozambique verblijven. Die verzorgster is bejaard en zal volgens verzoekster haar taak voor de kinderen niet lang meer kunnen volbrengen. De kinderen gaan afwisselend in Mozambique of in Nederland naar school. Verzoekster wenst dat de beide kinderen in Nederland een (vervolg)opleiding kunnen volgen.
De beide kinderen, die vanaf hun vroegste herinnering worden verzorgd en opgevoed door verzoekster, beschouwen verzoekster als hun moeder. Zij zijn wel bekend met hun afkomst. In 2003 heeft verzoekster [zoon van X] , ook komend uit Mozambique, geadopteerd. De kinderen beschouwen hem als hun broer. Samen vormen ze een gezin. Verzoekster wenst dat een familiale band tussen haar en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt gevestigd en dat de kinderen bij haar in Nederland kunnen blijven. Een door verzoekster in Mozambique gestarte adoptieprocedure heeft tot geen enkel resultaat of beslissing geleid. Omdat verzoekster naar Nederland terug moest en voor de kinderen beslissingen moest nemen, is zij uiteindelijk medio september 2017 in Mozambique een voogdijprocedure gestart. In die procedure is zij tot voogd over de kinderen is benoemd.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 2 Wobka opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie uitsluitend is toegestaan indien van Onze Minister een voorafgaande schriftelijke mededeling is verkregen, dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent. Vast staat dat verzoekster de door de Wobka vereiste beginseltoestemming niet bezit en dat zij deze ook niet heeft aangevraagd. Verzoekster stelt dat dat ook niet nodig is omdat immers de beide kinderen al in Nederland waren op het moment van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank gaat aan die stelling van verzoekster voorbij. Beide kinderen verblijven bij verzoekster in Nederland op basis van een toeristenvisum. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is daarmee naar het oordeel van de rechtbank door het feitelijke verblijf van de kinderen bij verzoekster niet gewijzigd van Mozambique naar Nederland. De omstandigheid dat verzoekster naar Mozambikaans recht de voogdij heeft over de kinderen maakt dit niet anders. Een andere opvatting zou tot gevolg hebben dat door middel van een voogdij over de kinderen de regels van de Wobka eenvoudig omzeild kunnen worden.
De rechtbank is overigens niet, althans onvoldoende, gebleken dat voor de beide kinderen een procedure in gang is gezet ter verkrijging van een verblijfsvergunning van de kinderen voor hun verblijf bij verzoekster. Volgens de rechtbank is derhalve ook niet voldaan aan de uitzonderingsgevallen van artikel 14 Wobka nu verzoekster in 2016 naar Nederland is teruggekeerd en er niets is gesteld over een procedure in verband met de optie van
“gezinshereniging”.
Nu niet is voldaan aan de voorwaarden van de Wobka heeft de Raad zich van advies onthouden. De Raad heeft na onderzoek wel geconstateerd dat er sprake is van een band en relatie tussen de beide kinderen en verzoekster, die zij als hun moeder beschouwen. Uit door verzoekster gegeven informatie is de Raad gebleken dat de beide kinderen niets meer te verwachten hebben van hun biologische ouders aangezien de biologische ouders van de kinderen zijn overleden. De kinderen zijn bekend met hun afkomst en achtergrond en de Raad heeft de indruk dat er in Mozambique geen familie of andere personen zijn die voor de kinderen kunnen zorgen. Verzoekster is in Mozambique belast met de voogdij over de beide kinderen. De kinderen willen in Nederland bij wat zij noemen “hun moeder en broer” blijven wonen, aangezien zij al langere tijd met elkaar een gezin vormen. [minderjarige 1] spreekt de Nederlandse taal, beide kinderen hebben in de huidige situatie met periodes Nederlands onderwijs gevolgd en zijn enigszins bekend met Nederland.
De ambtenaar heeft gesteld geen belanghebbende te zijn ter zake van het adoptieverzoek. In zijn registers bevinden zich geen geboorteaktes van de kinderen. De ambtenaar heeft desondanks opgemerkt dat indien de rechtbank de adoptie van de kinderen uitspreekt, de adoptie als latere vermelding aan de afzonderlijke geboorteakte van de kinderen dient te
worden gehecht. Gelet op de discrepanties in de schrijfwijze van de namen van elk van de
kinderen en hun ouders kunnen de Mozambikaanse geboorteakten van de kinderen niet worden opgenomen in het register van de ambtenaar. De ambtenaar heeft daarom bij brief van 20 augustus 2019 een voorstel gedaan tot vaststelling van de geboortegegevens van elk van de kinderen op grond van artikel 1:25c BW. Verzoekster heeft met dat voorstel bij brief van 11 september 2019 ingestemd.
Hoewel uit de door verzoekster overgelegde stukken diverse discrepanties blijken acht de rechtbank het verzoek voldoende onderbouwd en bestaat er geen behoefte aan nadere onderbouwing of overlegging van nadere stukken door verzoekster.
Op grond van hetgeen de rechtbank uit de inhoud van het dossier en ter zitting is gebleken is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een interlandelijke adoptie waarbij door verzoekster niet is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden voor adoptie. Gebleken is dat verzoekster in Mozambique een adoptieprocedure is gestart en dat die procedure (nog) niet is afgerond. Een beginselverklaring zoals bedoeld in artikel 2 Wobka ontbreekt en er is geen sprake van een uitzondering als bedoeld in artikel 14 Wobka.
Dit betekent dat het verzoek tot adoptie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden afgewezen en de rechtbank niet toekomt aan een afweging van de belangen van verzoekster en de kinderen.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Dragtsma, H.M. Boone en J.M. Vink, kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2020.