In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 een beschikking gegeven inzake het verzoek tot adoptie van een meerderjarige, [voornaam stiefdochter], door haar stiefvader, [naam stiefvader]. Het verzoekschrift was ingediend op 2 december 2019 en de zitting vond plaats op 2 maart 2020. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, de bijlagen en de verklaringen van de betrokken partijen tijdens de zitting. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, heeft aangevoerd dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen hem en [voornaam stiefdochter], die als familie- en gezinsleven moet worden aangemerkt volgens artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De biologische vader en de moeder van [voornaam stiefdochter] hebben ingestemd met het adoptieverzoek.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet kan worden ingewilligd, omdat [voornaam stiefdochter] op het moment van indiening van het verzoek al meerderjarig was. Dit betekent dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor adoptie zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, specifiek artikel 1:228, dat vereist dat het kind op de dag van indiening minderjarig is. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel het recht op family life onder artikel 8 EVRM wordt beschermd, de weigering van adoptie in dit geval geen ongeoorloofde inbreuk op dat recht vormt. De rechtbank concludeert dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de wettelijke vereisten voor adoptie rechtvaardigen. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot adoptie afgewezen.