ECLI:NL:RBDHA:2020:2926
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na ongegrondverklaring beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening, dat verband houdt met een eerder ingediend beroep. De verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te maken met een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard en hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar werd opgelegd. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat bij een eerdere uitspraak, in de procedure met zaaknummer NL20.6192, het beroep van verzoeker ongegrond is verklaard. Hierdoor wordt niet langer voldaan aan het connexiteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, in aanwezigheid van mr. E. Frieling als griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze later alsnog worden gepubliceerd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.