ECLI:NL:RBDHA:2020:2893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 9542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf wegens schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Vietnamese, had een aanvraag ingediend om verblijf als familie- of gezinslid, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de verblijfsvergunning van haar moeder, die als referente fungeerde, was ingetrokken wegens een schijnrelatie. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de relatie tussen haar moeder en de heer [B] ten onrechte als schijnrelatie was aangemerkt. Ze voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met het gezinsleven en dat de afwijzing in strijd was met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag af te wijzen, omdat de verblijfsvergunning van de referente op goede gronden was ingetrokken. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag van eiseres afhankelijk was van het verblijfsrecht van haar moeder, en dat er geen feiten waren die de gestelde familieband tussen eiseres en de partner van de referente onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de belangen van het kind niet in het geding waren, aangezien eiseres nooit eerder een verblijfsvergunning had gehad.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M.H. van Limpt, en zal later openbaar worden gemaakt, in verband met de coronamaatregelen. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/9542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Dhalganjansing),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 14 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2020 en 13 februari 2020.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [A] (referente). Als tolk is op 29 januari 2020 aanwezig Th.H. Tinh-Nguyen en op 13 februari 2020 D.T. Tram.
Op 29 januari 2020 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. De gemachtigde van eiseres heeft in de zaak van referente (zaaknummer AWB 19/2001), die gelijktijdig wordt behandeld met de zaak van eiseres, verzocht om een viertal getuigen ter zitting te horen. In overleg met partijen is afgesproken om op de zitting van 29 januari 2020 twee getuigen te horen en de behandeling van de zaak voor het overige aan te houden tot 13 februari 2020 voor het horen van de overige getuigen en de reacties van partijen. Gelet op de samenhang tussen de zaken van eiseres en referente en de gelijktijdige behandeling daarvan, heeft de rechtbank de behandeling van het beroep van eiseres ook aangehouden tot 13 februari 2020.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2008 en heeft de Vietnamese nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij haar moeder, tevens referente.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat bij beslissing van 13 november 2018 de aan referente verleende verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij de heer [B] ’ met ingang van 29 januari 2016 is ingetrokken en een inreisverbod voor de duur van twee jaren is opgelegd. Gelet op het afhankelijke karakter van deze mvv-aanvraag ten opzichte van het verblijfsrecht van referente, heeft verweerder deze afgewezen. Verweerder acht het besluit niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij stelt zich op het standpunt dat de relatie tussen haar moeder en de heer [B] ten onrechte als een schijnrelatie is aangemerkt en derhalve haar verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht ingetrokken had mogen worden. Verder stelt eiseres dat verweerder geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. Onvoldoende is rekening gehouden met het gezinsleven tussen eiseres, referente en [B] , de gestelde partner van referente. In dit kader beroept eiseres zich op de mededeling van de Europese commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging. Verder stelt eiseres dat de mvv ook afgegeven had kunnen worden op basis van de familieband die zij heeft met de gestelde partner van referente. Verweerder is hieraan volledig voorbij gegaan. Eiseres verwijst hierbij naar Werkinstructie 2018/6. Tot slot stelt eiseres dat de afwijzing van haar aanvraag in strijd is met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), omdat zij daardoor het gezinsleven met referente en diens gestelde partner niet onbelemmerd in Nederland kan voortzetten.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1
De rechtbank overweegt dat het beroep van referente tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning gelijktijdig met onderhavige zaak is behandeld.
4.2
Bij uitspraak van heden (AWB 19/2001) is het beroep van referente ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de relatie tussen referente en haar gestelde partner is gesloten met als enig oogmerk om referente verblijfsrecht in Nederland te verschaffen. Om die reden heeft verweerder de verblijfsvergunning van referente mogen intrekken.
4.3
Gelet op het afhankelijke karakter van de gevraagde mvv ten opzichte van het verblijfsrecht van referente, dat op goede gronden is ingetrokken, is onderhavige aanvraag door verweerder terecht afgewezen.
4.4
Verweerder heeft terecht niet getoetst aan de gestelde familieband tussen eiseres en de gestelde partner van referente. Daarbij is allereerst van belang dat eiseres een aanvraag heeft ingediend voor verblijf bij referente. Indien eiseres verblijf bij de gestelde partner van referente wenst, kan zij daartoe een aanvraag indienen. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven om aan te nemen dat sprake is van familieleven tussen eiseres en de gestelde partner van referente. De gestelde familieband is op geen enkele wijze nader onderbouwd. De overgelegde foto waar eiseres en de gestelde partner van referente samen op zijn te zien leidt niet tot een ander oordeel, omdat de foto feitelijk niks zegt over de gestelde familierelatie. De foto toont alleen aan dat zij elkaar kennen. De stelling dat de gestelde partner van referente eiseres in Vietnam heeft bezocht en zij regelmatig contact met elkaar hebben is niet nader onderbouwd. Van strijd met artikel 8 van het EVRM kan onder deze omstandigheden geen sprake zijn en in het verlengde daarvan slaagt de verwijzing naar Werkinstructie 2018/6 slaagt dan ook niet.
De verwijzing van eiseres naar de uitspraken van 3 augustus 2019 (VK 17/15617 en VK 17/15618) leidt evenmin tot een ander oordeel. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat geen sprake is van vergelijkbare zaken, omdat in voornoemde zaken is geoordeeld dat bij een buiten behandeling stelling van een aanvraag verweerder niet gehouden is ambtshalve artikel 8 van het EVRM te toetsen.
4.5
Volgens eiseres is het besluit in strijd met artikel 3 van het IVRK, omdat eiseres hierdoor wordt belemmerd om het familieleven met referente en diens gestelde partner in Nederland voort te zetten. Verweerder heeft er terecht op gewezen hij niet is toegekomen aan een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, waarin het belang van het kind wordt meegewogen, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de gestelde toelatingsvoorwaarden. Verder is van belang dat geen sprake is van inmenging in het recht op respect voor gezinsleven, omdat eiseres nooit eerder een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad en er geen objectieve belemmering is voor eiseres om haar gezinsleven met referente in Vietnam uit te oefenen. Eiseres heeft verder geen andere omstandigheden aangevoerd waarmee verweerder in het belang van het kind rekening mee zou moeten houden. Van strijd met artikel 3 van het IVRK is dan ook niet gebleken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 maart 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare zitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.