ECLI:NL:RBDHA:2020:2893
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf wegens schijnrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Vietnamese, had een aanvraag ingediend om verblijf als familie- of gezinslid, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de verblijfsvergunning van haar moeder, die als referente fungeerde, was ingetrokken wegens een schijnrelatie. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de relatie tussen haar moeder en de heer [B] ten onrechte als schijnrelatie was aangemerkt. Ze voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met het gezinsleven en dat de afwijzing in strijd was met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag af te wijzen, omdat de verblijfsvergunning van de referente op goede gronden was ingetrokken. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag van eiseres afhankelijk was van het verblijfsrecht van haar moeder, en dat er geen feiten waren die de gestelde familieband tussen eiseres en de partner van de referente onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de belangen van het kind niet in het geding waren, aangezien eiseres nooit eerder een verblijfsvergunning had gehad.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M.H. van Limpt, en zal later openbaar worden gemaakt, in verband met de coronamaatregelen. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.