ECLI:NL:RBDHA:2020:2892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning wegens schijnrelatie en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Vietnamese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 13 november 2018 door de staatssecretaris werd ingetrokken op basis van de veronderstelling dat er sprake was van een schijnrelatie met haar gestelde partner, [A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning voldoende heeft gemotiveerd, onder andere door te verwijzen naar een adrescontrole en informatie van de Belastingdienst die zou aantonen dat eiseres en haar partner niet duurzaam samenwoonden.

Tijdens de zittingen zijn getuigen gehoord die de relatie tussen eiseres en haar partner bevestigden, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende waren om de conclusie van de staatssecretaris te weerleggen. De rechtbank vond dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de relatie tussen eiseres en haar partner was gesloten met als enig doel om eiseres verblijfsrecht in Nederland te verschaffen. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er sprake was van frauduleus handelen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2001

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Dhalganjansing),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier ingetrokken. Tevens heeft verweerder aan eiseres een inreisverbod van twee jaren opgelegd.
Bij besluit van 26 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2020 en 13 februari 2020.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [A] , de gestelde partner van eiseres (hierna: gestelde partner). Als tolk is op 29 januari 2020 aanwezig Th.H. Tinh-Nguyen en op 13 februari 2020 D.T. Tram. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 29 januari 2020 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. De gemachtigde van eiseres heeft verzocht om een viertal getuigen ter zitting te horen. In overleg met partijen is afgesproken om eerst [B] en [C] als getuigen te horen en de behandeling van de zaak voor het overige aan te houden tot 13 februari 2020 voor het horen van de overige getuigen en de reacties van partijen.
Op 13 februari 2020 zijn ter zitting [D] en [E] als getuigen gehoord en is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Vietnamese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1984. Eiseres is met ingang van 29 januari 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’, te weten verblijf bij haar gestelde partner.
2. Op 28 januari 2018 heeft de vreemdelingenpolitie een adrescontrole uitgevoerd in opdracht van de IND, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Ook heeft de IND ambtshalve informatie verkregen van de Belastingdienst. Bij brief van 4 februari 2018 heeft verweerder zijn voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres uitgebracht. Op 29 maart 2018 heeft eiseres op het voornemen tot intrekken gereageerd. Naar aanleiding hiervan zijn eiseres en haar gestelde partner op 4 september 2018 en 6 november 2018 verschenen voor een hoorzitting, waarin vragen zijn gesteld over hun relatie.
3. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres in het primaire besluit met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 29 januari 2016. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Op basis van het adresonderzoek en informatie van de Belastingdienst heeft verweerder aangenomen dat er geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie en dat eiseres en referent niet (duurzaam) samenwonen, nooit duurzaam hebben samengewoond en geen gemeenschappelijke huishouding voeren of hebben gevoerd. Verweerder stelt dan ook dat sprake is van een schijnrelatie.
In het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, omdat van een schijnrelatie geen sprake is. Verweerder heeft geen concreet en sluitend bewijs aangeleverd om van een schijnrelatie te spreken. Bovendien deugt het proces-verbaal van de politie, dat ten grondslag ligt aan het besluit, niet. Eiseres en referent zijn ten onrechte als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering aangemerkt. Bovendien is hen de cautie voor het politieverhoor niet gegeven en is hen bijstand door een raadsman onthouden. Het proces-verbaal kan derhalve niet als bewijs dienen.
Ter onderbouwing van haar relatie heeft eiseres een vijftal getuigenverklaringen overgelegd. Verweerder heeft deze verklaringen ten onrechte niet in de beoordeling betrokken. Ter zitting zijn vier getuigen gehoord, die allemaal verklaard hebben dat sprake is van een relatie tussen eiseres en referent. Aan deze verklaringen dient een groot gewicht te worden toegekend bij de beoordeling door de rechtbank.
Verder stelt eiseres dat het inreisverbod op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet opgelegd had mogen worden. Bovendien is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat eiseres een gezinsleven in Nederland heeft opgebouwd en een zeer hechte vriendenkring heeft. Eiseres beroept zich in dit kader op de mededeling van de Europese commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging. Daaruit volgt dat niet op lichtvaardige gronden inbreuk gemaakt mag worden op het gezinsleven. Dit geldt in het bijzonder als geen sprake is van bewezen fraude als bedoeld in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres hierover voorts aangevoerd dat, zo de rechtbank al oordeelt dat sprake is van een schijnrelatie, de intrekking van de verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht mag plaatsvinden. De gemachtigde wijst ter onderbouwing op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 december 2008 (Altun, C 337/07, JV 2009/43), 9 december 2010 (Toprak en Oguz, C-300/09) en 29 september 2011 (Unal, C-187/10). Alleen wanneer een persoon frauduleus heeft gehandeld en daarvoor is veroordeeld, mag de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken worden, maar daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
De Unierechtelijke beginselen, zoals rechtszekerheid, die volgen uit voornoemde arresten, ook al gaat het in die zaken om toepassing van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije, dienen ook in onderhavige zaak te gelden.
5.1
De rechtbank overweegt dat verweerder reeds in het primaire besluit, waarnaar verwezen wordt in het bestreden besluit, deugdelijk heeft gemotiveerd waarom volgens verweerder sprake is van een schijnrelatie. Verweerder heeft daartoe, onder andere, terecht gewezen op de volgende feiten en omstandigheden, die niet passen bij een duurzame en exclusieve relatie. In het kader van de adrescontrole zijn in de woning van eiseres alleen vrouwenkleren aangetroffen. Bij een duurzame en exclusieve relatie is het aannemelijk dat in de woning ook mannenkleding zou zijn aangetroffen. Verder is het opvallend dat de gestelde partner van eiseres na 19 september 2016, toen hij naar eigen zeggen met eiseres zou samenwonen in [plaats 3] , blijkens zijn bankgegevens enkel betalingen in [plaats 1] en [plaats 2] heeft verricht en hij alleen op en neer heeft gereisd tussen [plaats 1] en [plaats 2] . Deze gegevens passen niet bij de stelling dat de gestelde partner in die periode met eiseres samenwoonde in [plaats 3] . Eiseres en referent hebben later tijdens de gehoren laten weten dat referent wegens ruzies langere tijd feitelijk niet thuis heeft gewoond. Verweerder heeft hier niet ten onrechte geen waarde aan gehecht, omdat niet valt in te zien waarom eiseres en referent hierover, tijdens de adrescontrole en in de zienswijze op het voornemen tot intrekking, niet hebben verklaard. Ook is het opmerkelijk dat de gestelde partner van eiseres met zijn ex-partner een krediet op 1 januari 2015 heeft afgesloten, zoals blijkt uit de door hem overgelegde bankafschriften, terwijl hij op die datum al een duurzame en exclusieve relatie met eiseres zou hebben. Verder heeft verweerder uitgebreid gewezen op meerdere tegenstrijdigheden en vaagheden in de verklaringen van eiseres en haar gestelde partner. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat zij tegenstrijdig dan wel niet gelijkluidend hebben verklaard over essentiële onderdelen van hun relatie, waaronder: hoe de (huishoudelijke) financiën zijn geregeld, wie het meeste geld verdient, hoe vaak en wanneer de gestelde partner van eiseres zijn kinderen ziet, waar zijn kinderen wonen en welke medicatie hij gebruikt waardoor hij tijdens de gehoren niet coherent zou kunnen verklaren. Ook weet de gestelde partner van eiseres het adres van het werk van eiseres niet te noemen.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat van eiseres en haar gestelde partner mag worden verwacht dat zij over voornoemde onderwerpen meer eenduidige verklaringen kunnen afleggen als zij daadwerkelijk een duurzame en exclusieve relatie hebben. Eiseres en referent hebben voor het bestaan van deze tegenstrijdigheden en vaagheden geen aannemelijke verklaring kunnen geven.
5.2
Ter zitting zijn op verzoek van eiseres als getuigen gehoord: [B] (de baas van eiseres), [C] (de zoon van referent), [D] (een vriendin van eiseres) en [E] (een vriend van referent).
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat een deel van de verklaringen van de getuigen ziet op een periode van na de periode die relevant is voor het bestreden besluit, waardoor ze niet kunnen leiden tot een ander oordeel. Voor zover de verklaringen wel zien op de periode waarover het besluit is genomen, kan daaruit afgeleid worden dat eiseres en referent met elkaar omgingen. Maar daarmee kan niet buiten twijfel gesteld worden dat zij een duurzame en exclusieve relatie met elkaar hadden. Bovendien doen de verklaringen van de getuigen niet af aan de onder 5.1 genoemde bevindingen en tegenstrijdigheden. Anders dan eiseres, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de getuigenverklaringen doorslaggevend gewicht toe te kennen.
Ten aanzien van de op schrift gestelde en overgelegde getuigenverklaringen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat daarmee niet is aangetoond dat eiseres en referent een duurzame en exclusieve relatie hebben. Ook uit deze verklaringen blijkt dat eiseres en referent elkaar kennen, maar geenszins dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.
5.3
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de relatie tussen eiseres en referent is gesloten met als enig oogmerk om eiseres verblijfsrecht in Nederland te verschaffen. Om die reden heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres mogen intrekken. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd.
5.4
De beroepsgrond van eiser dat het proces-verbaal van de politie niet als bewijs mag dienen omdat de cautie niet is gegeven en geen verhoorbijstand van een advocaat heeft plaatsgevonden, slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres en referent niet als verdachte in de zin van het Wetboek van Strafvordering zijn aangemerkt en de regels van het strafproces in dit geval niet van toepassing zijn. Niet gesteld is dat eiseres en haar gestelde partner niet op de hoogte zijn gesteld van het doel van het onderzoek door de vreemdelingenpolitie dan wel dat de vreemdelingenpolitie de geldende regels heeft overtreden en op welke wijze eiseres hierdoor nadeel zou hebben ondervonden. Indien eiseres klachten heeft over het proces-verbaal dient hij zich te wenden tot de politie. Niet is gebleken dat eiseres dat heeft gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de inhoud van het proces-verbaal mocht gebruiken bij het nemen van het bestreden besluit. Verder is van belang dat de intrekking van de verblijfsvergunning, niet alleen op het proces-verbaal, maar ook gebaseerd is op de tegenstrijdige verklaringen van eiseres en referent tijdens de hoorzittingen en de door eiseres overgelegde documenten.
5.5
De intrekking van de verblijfsvergunning levert geen schending op van het gestelde in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat zoals hiervoor overwogen sprake is van een schijnrelatie en dus geen sprake is van gezinsleven. Het beroep van eiseres op de mededeling van de Europese commissie aan de Raad en het Europees Parlement, slaagt dan ook niet.
6.1
De stelling van eiser dat verweerder de verblijfsvergunning van eiseres niet met terugwerkende kracht mocht intrekken, slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verweerder heeft de verleende verblijfsvergunning ingetrokken met toepassing van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 19 van de Vw 2000. Deze artikelen vormen de implementatie van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:360) volgt dat het in artikel 16, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn gaat om de situatie dat een verblijfsrecht is verkregen op basis van onjuiste informatie, terwijl aan het verstrekken van die informatie een bewust handelen ten grondslag moet liggen. Uit de uitspraak volgt verder dat hoewel de in het tweede lid gebruikte formulering vooral wijst op een actief handelen, fraude ook kan bestaan uit het achterhouden of verzwijgen van informatie, terwijl de vreemdeling moet hebben geweten dat die informatie van belang is voor de beoordeling over zijn verblijfsrecht.
Nu verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de relatie tussen eiseres en referent is gesloten met als enig oogmerk om eiseres verblijfsrecht in Nederland te verschaffen, zoals overwogen onder 5.1 tot en met 5.3, is frauduleus gehandeld als bedoeld in artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
6.2
De rechtbank is verder van oordeel dat de intrekking van de verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Hiervoor vindt de rechtbank steun in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling. Zoals het Hof van Justitie heeft overwogen (onder andere arrest van 22 november 2017, Cussens, ECLI:EU:C:2017:881, punt 43) kan op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel geen beroep worden gedaan als bij het voldoen aan de vereisten waaraan moet worden voldaan om het recht te verkrijgen misbruik of fraude is gepleegd. Nu de rechtbank hiervoor onder 6.1 heeft overwogen dat frauduleus is gehandeld, kan het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet slagen.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen was verweerder bevoegd de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht in te trekken omdat aan de vereisten van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 was voldaan.
8. Nu verweerder de aanvraag van eiseres heeft afgewezen wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiseres heeft kunnen uitvaardigen. Eiseres heeft in haar beroepsgronden geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat verweerder zou moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 maart 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare zitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.