ECLI:NL:RBDHA:2020:2892
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning wegens schijnrelatie en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Vietnamese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 13 november 2018 door de staatssecretaris werd ingetrokken op basis van de veronderstelling dat er sprake was van een schijnrelatie met haar gestelde partner, [A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de intrekking van de verblijfsvergunning voldoende heeft gemotiveerd, onder andere door te verwijzen naar een adrescontrole en informatie van de Belastingdienst die zou aantonen dat eiseres en haar partner niet duurzaam samenwoonden.
Tijdens de zittingen zijn getuigen gehoord die de relatie tussen eiseres en haar partner bevestigden, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende waren om de conclusie van de staatssecretaris te weerleggen. De rechtbank vond dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de relatie tussen eiseres en haar partner was gesloten met als enig doel om eiseres verblijfsrecht in Nederland te verschaffen. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er sprake was van frauduleus handelen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.